Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:7451 - Rechtbank Limburg - 20 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:745120 augustus 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtVerbintenissenrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: 11691827 \ CV EXPL 25-2276

Vonnis van 20 augustus 2025

in de zaak van

[eiser], te [woonplaats eiser] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: mr. B.C.A. Reijnders,

tegen

[gedaagde], te [woonplaats gedaagde] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , procederend in persoon.

1 Inleiding

1.1. [eiser] heeft op 22 maart 2022 bij [gedaagde] een hond gekocht. Na verschillende onderzoeken is gebleken dat de hond aan heupdysplasie leed en een spierziekte aan het hart had. Hiervoor is de hond meerdere keren onderzocht en behandeld, wat [eiser] in totaal ongeveer € 10.000,00 heeft gekost. Volgens [eiser] is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat [gedaagde] geen deugdelijke hond aan [eiser] heeft verkocht. [eiser] wil daarom dat [gedaagde] € 10.000,00 betaalt. [gedaagde] voert verweer. Volgens haar is zij niets aan [eiser] verschuldigd, omdat partijen eind 2023 zijn overeengekomen dat [gedaagde] € 800,00 terugbetaalt aan [eiser] ter vergoeding en [eiser] voor de hond blijft zorgen. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] af, omdat partijen ten aanzien van de kosten voor de heupdysplasie al een regeling hebben getroffen en het [gedaagde] niet kan worden toegerekend dat de hond een hartkwaal had, zodat ook de gemaakte kosten voor de hartkwaal niet voor vergoeding in aanmerking komen.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties;- de conclusie van antwoord met producties;- de conclusie van repliek met productie;- de conclusie van dupliek met producties.

2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

3 De beoordeling

3.1. De vordering tot schadevergoeding ziet op de kosten die [eiser] heeft gemaakt voor de onderzoeken en behandelingen voor de heupdysplasie en hartkwaal van de hond.

3.2. [gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld dat partijen eind 2023 een regeling hebben getroffen nadat zij overleg hebben gevoerd over een mogelijke oplossing voor de kostbare behandelingen voor de heupdysplasie van de hond. Die regeling houdt in dat [gedaagde] € 800,00 aan [eiser] betaalt en [eiser] de hond houdt en verzorgt. Het afgesproken bedrag is door [gedaagde] betaald.

3.3. Het voorgaande wordt door [eiser] niet betwist en staat daarmee vast. Ten aanzien van de heupdysplasie van de hond hebben partijen dus al een regeling getroffen. De hartkwaal was toen nog niet ontdekt. Dat deel van de schadevergoedingsvordering dat ziet op de heupdysplasie wordt daarom afgewezen.

3.4. Ten aanzien van het deel van de vordering tot schadevergoeding dat ziet op de gemaakte kosten voor de behandelingen en onderzoeken aan het hart van de hond, geldt het volgende. Zelfs als de stelling van [eiser] zou worden gevolgd dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, is [gedaagde] niet gehouden schadevergoeding te betalen als haar dit niet kan worden toegerekend.[1] Beoordeeld moet worden of de spierziekte aan het hart van de hond op grond van haar schuld, de wet, een rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [gedaagde] komt. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval.

3.5. Pas na onderzoek door de dierenarts op 17 december 2024, ruim 2,5 jaar na de aankoop, is gebleken dat de hond een spierziekte aan het hart heeft. Uit de rapportage die als productie 11 bij de dagvaarding is overgelegd volgt dat de hond waarschijnlijk is geboren met een genetische aanleg voor de spierziekte aan het hart, maar dat het op dat moment nog maar de vraag is of en in welke mate de hond deze ziekte zich ontwikkelt. Uit productie 1 bij de dagvaarding volgt dat [gedaagde] de hond vlak voor de aankoop door [eiser] heeft laten onderzoeken door een dierenarts en op dat moment geen hartkwaal is ontdekt. Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat de hartziekte niet aan [gedaagde] kan worden toegerekend.

3.6. Omdat partijen ten aanzien van de heupdysplasie al een overeenkomst hebben gesloten en [gedaagde] niet kan worden toegerekend dat de hond een hartkwaal had, wordt de vordering tot schadevergoeding afgewezen.

[eiser] moet de proceskosten betalen

3.7. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Omdat [gedaagde] in persoon procedeert, worden de proceskosten aan haar kant ambtshalve vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,00 voor reis-, verblijf- en verletkosten.

4 De beslissing

De kantonrechter

4.1. wijst de vorderingen van [eiser] af,

4.2. veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] vaststelt op € 50,00.

4.3. verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.

IB

Artikel 6:75 Burgerlijk Wetboek.


Voetnoten

Artikel 6:75 Burgerlijk Wetboek.