Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:10212 - Rechtbank Limburg - 13 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:1021213 oktober 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

beslissing
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/345948 / HA RK 25-168
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde] uit [woonplaats]
dat strekt tot wraking van mr. J.M.A. Kessels, rechter in de rechtbank Limburg, hierna: de rechter.

1 De procedure

Op 3 oktober 2025 is ter zitting van de kantonrechter namens verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend in de zaak van [verzoeker] met nummer 11337827/ WM VERZ 24-34344. Er is een proces-verbaal van wraking opgesteld. De gronden van het verzoek zijn door gemachtigde schriftelijk overgelegd en aan het proces verbaal gehecht.

2 De beoordeling

Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De gronden die namens verzoeker zijn aangevoerd volgen uit EU-recht en EU-regelingen. Het EU-recht dat, aldus gemachtigde van verzoeker door de Nederlandse rechters niet of onvoldoende wordt gehanteerd en toegepast. Deze handelwijze vraagt, aldus gemachtigde van verzoeker om verregaande maatregelen.
De wrakingskamer ziet dit anders. In artikel 8:15 Awb is bepaald dat een wrakingsgrond gelegen moet zijn in feiten of omstandigheden die de persoon van de rechter betreffen die de zaak behandelt. Uit de door de gemachtigde van verzoekers opgenomen wrakingsgronden komen geen feiten of omstandigheden naar voren waaruit op welke wijze dan ook volgt dat de behandelend rechter in de zaak van verzoeker vooringenomen is dan wel dat er objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestaat. Wat namens verzoeker door zijn gemachtigde aan het verzoek tot wraking ten grondslag is gelegd, kan dan ook geen grond voor wraking opleveren.
De wrakingskamer komt daarom, gelet op het voorgaande tot het oordeel dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond is. De mondelinge behandeling kan om die reden achterwege blijven.

3 De beslissing

De wrakingskamer: - verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.J. Otto, mr. H.M.J. Quaedvlieg en
mr. M.T.A.C. Russel, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. In het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2025.
De voorzitter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.