Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2024:5154 - Rechtbank Limburg - 30 juli 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2024:515430 juli 2024

Uitspraak inhoud

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 11145771 \ CV EXPL 24-2884

Vonnis van 31 juli 2024

in de zaak van

HET PUBLIEKRECHTELIJK ZELFSTANDIG BESTUURSORGAAN MET EIGEN RECHTSPERSOONLIJKHEID CAK, gevestigd te 's-Gravenhage, eisende partij, hierna te noemen: eisende partij, gemachtigde: Flanderijn,

tegen

[gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: gedaagde partij, procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding - de conclusie van antwoord.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Het geschil

2.1. Eisende partij vordert – samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 1.063,04 te vermeerderen met rente en kosten.

2.2. gedaagde partij heeft (thuis)zorg, hulpmiddelen, (maatwerk)voorzieningen en/of persoonsgebonden budget ontvangen. Op grond van artikel 6.1.2. Wlz dan wel artikel 2.1.4 lid 1 en lid 6 WMO 2015, in samenhang met artikel 3.3.1.3 Besluit langdurige zorg en artikel 3.1. Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dient gedaagde partij hiervoor een eigen bijdrage te betalen aan eisende partij.

2.3. Gedaagde partij heeft een bedrag groot € 1.024,60 onbetaald gelaten. Voorts stelt eisende partij dat gedaagde partij aan haar een vergoeding van € 185,96 voor buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw verschuldigd is. Daarnaast is gedaagde partij betaling van de wettelijke rente verschuldigd. Eisende partij berekent de wettelijke rente t/m 31 december 2023 op € 39,81. Daarnaast vordert zij de wettelijke rente over de nog openstaande hoofdsom vanaf datum dagvaarding. Eisende partij heeft nog een bedrag van € 187,33 van gedaagde partij ontvangen, hetgeen in mindering is gebracht op de vordering.

2.4. Gedaagde partij erkent de vordering. Zij geeft aan een betalingsregeling met eisende partij te willen afspreken. Verder ontvangt gedaagde partij inmiddels hulp van haar ouders met o.a. de postverwerking.

2.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3 De beoordeling

3.1. Gedaagde partij heeft de door eisende partij gevorderde hoofdsom erkend, zodat het gevorderde bedrag van € 1.024,60 aan hoofdsom toewijsbaar is.

3.2. Gedaagde partij heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente van € 39,81, zodat deze zal worden toegewezen.

3.4. Eisende partij maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Aangezien de grondslag van de vordering van het eisende partij in de wet en niet in een overeenkomst is gelegen, is voor de toewijsbaarheid van dit gedeelte van de vordering niet noodzakelijk dat het eisende partij een zogenaamde veertiendagenbrief aan gedaagde partij heeft gestuurd. Eisende partij heeft onbetwist gesteld dat zij werkzaamheden heeft verricht die niet kunnen worden beschouwd als werkzaamheden ter voorbereiding van een procedure, zodat de kosten voor deze werkzaamheden als buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen. Voor de hoogte van de toewijsbare vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zoekt de kantonrechter aansluiting bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: Besluit) bepaalde tarief. Eisende partij heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat eisende partij een van btw vrijgestelde prestatie heeft verricht, wordt de vergoeding verhoogd met btw. Hiervoor zal een bedrag van € 185,96 inclusief btw worden toegewezen.

3.5. Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:

te vermeerderen met de wettelijke rente over de nog openstaande hoofdsom van € 1.024,60 vanaf 30 april 2024 tot de dag van algehele betaling.

3.6. Gedaagde partij is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van eisende partij worden begroot op:

4 De beslissing

De kantonrechter

4.1. veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen een bedrag van € 1.063,04, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nog openstaande hoofdsom van € 1.024,60, met ingang van 30 april 2024, tot de dag van volledige betaling,

4.2. veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten van € 600,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als gedaagde partij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

4.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.

VC