Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2024:1510 - Rechtbank Limburg - 26 maart 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2024:151026 maart 2024

Uitspraak inhoud

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 10817263 \ CV EXPL 23-5232

Vonnis in incident van de kantonrechter van 27 maart 2024

in de zaak van

[eiseres], te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiseres] , gemachtigde: mr. S.X.J. Zuidema,

tegen

1. de publiekrechtelijke rechtspersoon ACADEMISCH ZIEKENHUIS MAASTRICHT, H.O.D.N. MAASTRICHT UNIVERITAIR MEDISCH CENTRUM (MUMC+), te Maastricht, hierna te noemen: MUMC gemachtigde: mr. K. Mous.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties 1 t/m 24, - de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid met producties 1 t/m 21,

  • de conclusie van antwoord in het incident.

1.2. Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2 Het geschil

in de hoofdzaak

2.1. [eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair en subsidiair

2.2. Aan haar vordering heeft [eiseres] – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Tussen partijen is een geneeskundige behandelingsovereenkomst gesloten, uit hoofde waarvan MUMC bij [eiseres] een liposuction/lipofilling ingreep zou uitvoeren. MUMC is tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst. [eiseres] is in strijd met de informatieplicht ex artikel 7:447 lid 1 BW onvoldoende door MUMC over de ingreep geïnformeerd. [eiseres] heeft daardoor geen weloverwogen toestemming kunnen geven voor de ingreep in de zin van artikel 7:450 BW. Derhalve is sprake van een non-informed consent. Subsidiair stelt [eiseres] dat ernstig inbreuk is gemaakt op haar zelfbeschikkingsrecht.

2.3. MUMC concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten.

in het incident

2.4. MUMC heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen door zich voor alle weren te beroepen op (absolute) onbevoegdheid van de kantonrechter. Daartoe voert MUMC – kort samengevat – aan dat sprake is van een vordering van onbepaalde waarde (verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaat). Dit maakt dat op grond van artikel 93 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechtbank bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-. Dit laatste is door [eiseres] niet gesteld, laat staan onderbouwd, zodat moet worden aangenomen dat de kantonrechter niet bevoegd is en verwijzing naar de rechtbank dient plaats te vinden.

2.5. [eiseres] stelt – onder verwijzing naar literatuur en jurisprudentie – dat een geneeskundige behandelingsovereenkomst kan worden aangemerkt als een consumentenovereenkomst, zodat de kantonrechter bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Daarnaast is vanuit proceseconomisch oogpunt gekozen voor de kantonrechter, vanwege de (lagere) proceskosten. [eiseres] bevestigt verder dat zij niet heeft gesteld, en ook niet is gebleken, dat de vordering beperkt blijft tot € 25.000,-.

3 De beoordeling in het incident

3.1. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de kamer voor kantonzaken of de handelskamer aangewezen is om het tussen partijen gerezen geschil te behandelen en daarop te beslissen.

3.2. De maatstaf voor de beoordeling van de absolute bevoegdheid van de kantonrechter wordt gegeven door artikel 93 Rv. De vorderingen van [eiseres] zijn van onbepaalde waarde, terwijl er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00 (artikel 93 sub b Rv).

3.3. Anders dan [eiseres] stelt is geen sprake van een aardvordering als bedoeld in artikel 93 sub c Rv. Voor een aantal specifieke categorieën van zaken is de kantonrechter als bevoegde rechter aangewezen, zoals de consumentenkoop. Dat de geneeskundige behandelingsovereenkomst als consumentenovereenkomst gekwalificeerd kan worden, maakt niet dat geschillen daarover aan de kantonrechter voorgelegd moeten worden. De door [eiseres] aangehaalde literatuur en jurisprudentie ziet (vooral) op de vraag of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van de kwalificatie van de geneeskundige behandelingsovereenkomst als consumentenovereenkomst naar Europees recht, maar ziet niet op de (absolute) bevoegdheid van de kantonrechter.

3.4. De zaak moet dan ook op de voet van artikel 71 Rv ter verdere behandeling worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken (de handelskamer) van deze rechtbank.

4 De beslissing

De kantonrechter

4.1. verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de afdeling burgerlijk recht van deze rechtbank zittingslocatie Maastricht van woensdag 10 april 2024 om 10:00 uur, voor stellen advocaat,

4.2. wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer in persoon of bij gemachtigde kunnen procederen, maar dat zij vertegenwoordigd moeten worden door een advocaat,

4.3. wijst gedaagde partij erop dat na verwijzing griffierecht is verschuldigd van € 676,00, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen 4 weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor gedaagde partij een nota met betaalinstructies ontvangt van het LDCR.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

RJ