Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland
ECLI:NL:RBGEL:2025:8807 - Rechtbank Gelderland - 14 oktober 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBGEL:2025:8807•14 oktober 2025
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK
**GELDERLAND**
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11836023 \ VV EXPL 25-140
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
toevoeging: [kenmerk]
gemachtigde: mr. A.O.C.A. van Schravendijk,
tegen
[gedaagde],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.A.P.M. van Dal.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 15 augustus 2025 met productie 1 t/m 12 - de conclusie van antwoord van 19 september 2025 met productie 1 t/m 15 - productie 13 en 14 van [eiser] .
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 september 2025, waarbij namens [eiser] het woord is gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen. Van wat partijen verder hebben besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3. Vervolgens is een beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1. [eiser] is per 1 februari 2018 bij [gedaagde] in dienst getreden op basis van 20 uur per week. Sinds 1 februari 2021 werkt hij op basis van 38 uren per week tegen een laatstelijk geldend salaris van € 2.324,12 bruto per maand.
2.2. [eiser] heeft zich op enig moment ziekgemeld.
2.3. Op 1 oktober 2024 heeft [gedaagde] onder meer aan [eiser] aangekondigd dat het tweesporenbeleid van start zal gaan.
2.4. [eiser] heeft op 15 november 2024 deelgenomen aan een arbeidsdeskundig onderzoek naar re-integratiemogelijkheden door [naam 1] (hierna: de arbeidsdeskundige), waarvan de bevindingen zijn opgenomen in het rapport van 4 december 2024. Daarin staat, voor zover relevant:
"(…)
6.1 Beoordeling geschiktheid eigen functie:
Gelet op de met dit onderzoek verzamelde informatie en de beperkingen zoals benoemd in het inzetbaarheidsprofiel acht ik de volledige functie van medewerker coffeeshop met alle taken en deeltaken op dit moment niet passend.
Wanneer de belasting en belastbaarheid (functie en belastbaarheidsprofiel) worden afgezet tegen elkaar, blijkt dat er binnen de eigen functie een overschrijding van de belastbaarheid plaatsvindt op de volgende aspecten:
Persoonlijk - en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen (zie 5.2).
(…)
Conclusie
De eigen functie is mogelijk grotendeels passend te maken.
6.3 Re-integratie in ander passend werk bij de eigen werkgever
Nu is vastgesteld dat de eigen functie niet passend is en mogelijk ook niet passend te maken is, moet bij de eigen werkgever gezocht worden naar structurele re-integratiemogelijkheden in ander passend werk (voltooiing re-integratie spoor 1).
(…)Rekening houdend met de belastbaarheid van werknemer concludeer ik dat er geen beter passend ander werk is bij de eigen werkgever. Er zijn alleen maar medewerkers coffeeshop in dienst en die verrichten allemaal dezelfde werkzaamheden.
(…)
Conclusie
Werknemer heeft re-integratiemogelijkheden voor passend werk bij een andere werkgever.
(…)"
2.5. Sinds 1 januari 2025 ontvangt [eiser] 75% van zijn loon, namelijk € 1.749,73 bruto per maand.
2.6. [eiser] heeft op 1 februari 2025 het volgende bericht aan [gedaagde] geschreven:"(…)
dus bij deze vraag ik het werkrooster van mij op om weer aan de slag te kunnen gaan met werken. want gisteren heb ik je aangegeven dat ik me weer beter voelt om mijn werk weer te hervatten, maar jij gaf aan dat ik nooit meer bij jou aan het werk kan en dat jij vooral niet blij was met zeker arbo (zorg van de zaak waardoor jij het contract beëindigd hebt en mij van niet op de hoogte hebt gesteld. Dus bij deze vraag ik je wanneer ik weer aan de slag kan ik heb een baan een vast contract bij jou en ik zou graag weer aan het werk willen gaan. (…)"
2.7. Daarop heeft de gemachtigde van [gedaagde] bij e-mailbericht van 3 februari 2025 onder meer gemaild dat "de gewone bedrijfsarts niet meer van toepassing is". Daarnaast is [eiser] verzocht om aan [gedaagde] terug te koppelen of hij een deskundigenoordeel bij het UWV heeft aangevraagd en wat daarvan de uitkomst is. Verder heeft de gemachtigde gevraagd of zijn volledige arbeidsgeschiktheid betekent dat hij 100% inzetbaar is voor een functie elders.
2.8. [eiser] heeft diezelfde dag te kennen gegeven dat hij momenteel geen advocaat heeft en met [gedaagde] contact zal opnemen wanneer dat wel het geval is.
2.9. In opdracht van [gedaagde] heeft [bedrijf 1] op 14 februari 2025 een trajectplan re-integratie tweede spoor en vervolgens op 23 mei 2025 een voortgangsrapportage opgesteld.
2.10. Bij brief van 28 juli 2025 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat [eiser] per 1 februari 2025 arbeidsgeschikt was en daarom recht had op 100% loon.
2.11. [gedaagde] heeft onder meer op 30 juli 2025 gereageerd dat de hersteldmelding hem onbekend is, dat terugkeer op de werkvloer is uitgesloten en dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige volgt dat er medische en functionele beperkingen aanwezig zijn bij [eiser] , en dat hij nog steeds in het tweede spoortraject zit, zodat loondoorbetaling op 70% gehandhaafd blijft.
3 De vordering en het verweer
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] :
I. tot betaling binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis:
a. het ontbrekende brutoloon van februari tot en met juni 2025 van € 581,03 per maand, in totaal € 2.905,15 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over dat ontbrekende brutoloon, berekend over:
i. € 581,03 vanaf 1 maart 2025;
ii. € 581,03 vanaf 1 april 2025;
iii. € 581,03 vanaf 1 mei 2025;
iv. € 581,03 vanaf 1 juni 2025;
v. € 581,03 vanaf 1 juli 2025;
b. het ontbrekende brutoloon van juli 2025 van € 595,08, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over dat ontbrekende brutoloon, berekend vanaf 1 augustus 2025;
II. tot betaling aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting van:
a. het brutoloon van iedere maand vanaf augustus 2025, € 2.380,32 bruto, uiterlijk de eerste van de eerstvolgende kalendermaand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover, berekend vanaf de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand;
b. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij zich op 1 februari 2025 hersteld heeft gemeld voor zijn eigen werkzaamheden en dat [gedaagde] deze hersteldmelding ten onrechte niet accepteert. Hij heeft recht op 100% van het overeengekomen loon, met dien verstande dat per 1 juli 2025 het loon € 2.380,32 bruto per maand bedraagt vanwege de verhoging van het minimumloon.
3.3. [gedaagde] voert aan dat de hersteldmelding geen effect heeft gesorteerd. Uit het definitieve arbeidsdeskundig onderzoek van 4 december 2024 blijkt immers dat [eiser] op die datum met een hoeveelheid klachten te kampen had, waardoor de hersteldmelding per 1 februari 2025 niet reëel is. Daarnaast heeft [eiser] geen gehoor gegeven aan het advies om een deskundigenonderzoek aan te vragen bij het UWV. Ook heeft hij in de periode van 1 februari tot en met 27 juli 2025 niets van zich laten horen. [gedaagde] ging er daarom vanuit dat hij de rest van het tweede ziektejaar zou gebruiken om met hulp van [bedrijf 1] op zoek te gaan naar een baan bij een andere werkgever via het tweede spoortraject en voelt zich op het verkeerde been gezet.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling relevant, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1. [gedaagde] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn loonvordering en voert daarvoor aan dat hij had kunnen voorzien dat hij vanaf zijn tweede ziektejaar slechts 75% van het maandloon zou ontvangen en dat het slechts een tekort is van 25%. Dit verweer wordt gepasseerd, gelet op het gegeven dat [eiser] betwist dat sprake is van een tweede ziektejaar en het bovendien een minimumloon betreft. Daarnaast is het vaste rechtspraak dat een loonvordering naar zijn aard een spoedeisend karakter draagt. De kantonrechter acht [eiser] daarom ontvankelijk in zijn vordering.
Toetsingskader
4.2. Vervolgens moet worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kortgedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De kantonrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
Eenvoudig geschil
4.3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] 100% van het loon is verschuldigd over de periode vanaf 1 februari 2025 tot heden. Gelet daarop is de kantonrechter met [eiser] van oordeel dat dit geschil eenvoudig genoeg is voor behandeling in kort geding. Het verweer van [gedaagde] dat de zaak te gecompliceerd is in verband met een arbeidsconflict wordt verworpen. Daarvoor kan een bodemgeschil uitkomst bieden.
Hersteldmelding
4.4. Tussen partijen staat niet ter discussie dat [eiser] zich op 1 februari 2025 arbeidsgeschikt heeft gemeld en heeft aangeboden om zijn werkzaamheden te hervatten bij [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is de hersteldmelding ongeloofwaardig, nu uit het rapport van [bedrijf 1] volgt dat [eiser] gedurende het tweede spoortraject met klachten en beperkingen kampt en hij sinds 3 februari 2025 niets meer van [eiser] heeft vernomen. [eiser] heeft dit echter gemotiveerd weersproken. Zo heeft hij ter zitting verklaard dat hij niet precies wist wat zijn rechten en plichten inhielden. Hij heeft dan ook aan het tweede spoortraject deelgenomen om te waarborgen dat hij zijn recht op loon niet zou verspelen. Daarnaast heeft hij onweersproken gesteld dat hij in de periode van 3 februari tot en met 27 juli 2025 op zoek is gegaan naar een advocaat die hem kon bijstaan. Tot slot heeft hij, eveneens onweersproken, aangevoerd dat het rapport van [bedrijf 1] niet gekwalificeerd kan worden als een medisch rapport.
4.5. Daar komt bij dat een werknemer in eerste instantie zelf bepaalt wanneer sprake is van ziekte en herstel. Aangezien [gedaagde] twijfels had bij de hersteldmelding van [eiser] , had het op zijn weg gelegen een bedrijfsarts in te schakelen om de arbeidsgeschiktheid van [eiser] te onderzoeken of om een deskundigenoordeel van het UWV aan te vragen. Vast staat dat [gedaagde] dit niet heeft gedaan. Dat hij de overeenkomst met de bedrijfsarts uit onvrede heeft opgezegd en dat hij moeite heeft met het vinden van een nieuwe bedrijfsarts zijn omstandigheden die [eiser] niet tegengeworpen kunnen worden en voor rekening van [gedaagde] komen.
Conclusie
4.6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de kantonrechter tot het voorshandse oordeel dat de loonvordering van [eiser] zal worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing bepaald. De wettelijke rente en de wettelijke verhoging zullen eveneens worden toegewezen.
Proceskosten
4.7. [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij moet de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
5 De beslissing
De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het ontbrekende brutoloon van € 581,01 per maand over de periode van februari 2025 tot en met juni 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging telkens berekend over het ontbrekende brutoloon, en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de onderscheiden ontbrekende brutoloonbedragen, tot aan de dag van algehele betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het ontbrekende brutoloon van € 595,08 per maand over de periode van juli 2025 tot en met september 2025, te vermeerderen met de wettelijke verhoging telkens berekend over het ontbrekende brutoloon, en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de onderscheiden ontbrekende brutoloonbedragen, tot aan de dag van algehele betaling,
5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen het brutoloon van € 2.380,32 vanaf oktober 2025, uiterlijk de eerste van de eerstvolgende kalendermaand, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente daarover, berekend vanaf de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 917,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
46409/693