ECLI:NL:RBGEL:2025:5717 - Rechtbank Gelderland - 21 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/2634
(gemachtigde: mr. B.W.M. van Hoof),
en
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] & [naam gemachtigde 2]).
- Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de onvoorwaardelijke schorsing van het Procescertificaat Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering van verzoekster voor de duur van 30 dagen. Het gevolg hiervan is dat verzoekster gedurende 30 dagen geen asbestsaneringswerkzaamheden die in risicoklasse 2 of 2a vallen mag uitvoeren. Verweerder heeft de ingang van de onvoorwaardelijke schorsing opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Procesverloop
- Bij besluit van 11 juni 2025 heeft verweerder het procescertificaat van verzoekster onvoorwaardelijk geschorst voor de duur van 30 dagen. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
2.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Namens verzoekster hebben [persoon A] en de gemachtigde deelgenomen. Verweerder heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
- De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak of het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het besluit van 11 juni 2025 te schorsen. Of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster.
3.1. Voordat de voorzieningenrechter de gronden van verzoekster beoordeelt, zet zij hieronder eerst kort uiteen hoe het bestreden besluit tot stand is gekomen.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Een bedrijf dat zich bezighoudt met het inventariseren en verwijderen van asbest moet beschikken over een daarvoor bestemd certificaat (het ‘Procescertificaat Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering’).
4.1. Naar aanleiding van een melding van de Nederlandse Arbeidsinspectie heeft verweerder op 31 januari 2025 een onderzoek ingesteld naar de asbestsaneringswerkzaamheden van verzoekster. Doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of verzoekster voldeed aan de bepalingen uit het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (hierna: het certificatieschema).
4.2. Bij besluit van 11 juni 2025 heeft verweerder besloten om de vijf categorie III-afwijkingen te verhogen naar vijf categorie II-afwijkingen. In hetzelfde besluit heeft verweerder besloten om het procescertificaat onvoorwaardelijk te schorsen voor de duur van 30 dagen op grond van artikel 70, vijfde lid, onder a, van het Certificatieschema. Uit deze bepaling volgt dat bij de constatering van vijf categorie II-afwijkingen op een projectlocatie het procescertificaat voor de duur van 30 dagen wordt geschorst.
Opmerkingen vooraf
5. Partijen hebben elkaar eerder dit jaar ook al getroffen bij de voorzieningenrechter, toen over een ander besluit. Op 10 april 2025 heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening hangende bezwaar op zitting behandeld tegen het besluit van verweerder om het procescertificaat van verzoekster in te trekken. De voorzieningenrechter heeft toen aanleiding gezien om direct mondeling uitspraak te doen en dit besluit te schorsen.
5.1. De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak overwogen dat verweerder beperkt inzicht heeft in het bestuurs(proces)recht, in het bijzonder de Awb. Verweerder heeft de voorzieningenrechter op de zitting van 10 april 2025 zelf meermaals verzocht om meer duiding over haar werkwijze en rol als bestuursorgaan in het licht van de Awb. De voorzieningenrechter is aan dat verzoek tegemoet gekomen en heeft verweerder ter zitting en in de uitspraak een aantal handvatten meegegeven door eerst kort op de basis in te gaan.
5.2. De voorzieningenrechter moet constateren dat, ondanks haar eerdere inspanningen om verweerder op de goede weg te helpen, verweerder nog steeds onvoldoende in staat is gebleken om de Awb op een juiste manier toe te passen. In het bestreden besluit zijn losse overwegingen ten onrechte gekwalificeerd als besluit. Daardoor bevat het bestreden besluit zes ‘besluiten’, en onder elk besluit staat (wederom) een onjuiste rechtsmiddelenclausule.
5.3. Verweerder wijst steeds (begrijpelijk en ook terecht) op het belang van goed toezicht in de sector van asbestsanering, omdat het niet voldoen aan voorwaarden voor het saneren van asbest de mens en het leefmilieu in gevaar brengt. Aan de andere kant geeft verweerder ook meermaals aan het toepassen van de Awb lastig te vinden. Juist om het doel (het goed houden van toezicht in de sector van asbestsanering) effectief na te kunnen streven en te voorkomen dat procedures draaien om de toepassing van algemeen bestuursrechtelijke regels en rechtsbeginselen, zou het - zoals ook op zitting door de voorzieningenrechter nu meermaals is aangegeven - raadzaam zijn als verweerder een jurist of adviseur met een bestuursrechtelijke specialisatie inschakelt die haar kan helpen bij het nemen van besluiten en begeleiden bij de bestuursrechtelijke procedures. Verweerders besluiten tot intrekking of schorsing van procescertificaten kunnen grote gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van de geadresseerden. Daarom mag van verweerder als bestuursorgaan worden verwacht dat zij het recht toepast en zich houdt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Over specifiek dat laatste nog het volgende.
Het (formele) rechtszekerheidsbeginsel 6. Eén van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is het (formele) rechtszekerheidsbeginsel. Het (formele) rechtszekerheidsbeginsel verlangt van een bestuursorgaan dat het geen misverstand laat ontstaan over de rechten en plichten van een burger als gevolg van een besluit. Dit beginsel vereist dus dat bestuursorganen helder communiceren met burgers en dat brieven en besluiten zo geformuleerd zijn dat de inhoud en de gevolgen ervan goed te begrijpen zijn.
6.1. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat meerdere brieven, maar ook het bestreden besluit, onduidelijk, cryptisch en onnavolgbaar zijn. De voorzieningenrechter begrijpt deze grond zo dat verzoekster zich op het standpunt stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het (formele) rechtszekerheidsbeginsel.
6.2. Deze grond slaagt. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
6.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat brieven en besluiten van verweerder niet goed te lezen en soms zelfs onbegrijpelijk zijn. In het bestreden besluit ontbreekt een feitenvaststelling en zijn grondslagen onjuist of onduidelijk vermeld. Ook ontbreekt een motivering of is die niet te volgen. Verder is ook de opbouw van het besluit onlogisch. Met andere woorden: na het lezen van het besluit is het voor zowel verzoekster als voor de voorzieningenrechter niet duidelijk voor welke feitelijke gedragingen een sanctie wordt opgelegd, en wat de motivering is voor de oplegging van die sanctie. Wat het ook niet inzichtelijk maakt, is dat verweerder meerdere sancties naast elkaar heeft opgelegd (voor dezelfde feiten). Verweerder heeft weliswaar een flowchart/sporenschema gemaakt om de verschillende sanctietrajecten inzichtelijk te maken, maar ondanks dit schema is het voor de voorzieningenrechter onduidelijk gebleven welke feiten tot welke sanctie hebben geleid en welke corrigerende maatregelen verzoekster wanneer had moeten nemen om te voorkomen dat deze sancties opgelegd zouden worden. Ook is niet duidelijk hoe de verschillende sancties zich tot elkaar verhouden in het kader van de weging van de evenredigheid. Wat ten slotte ook niet bijdraagt aan de rechtszekerheid is dat verweerder termijnen voor het aanleveren van de corrigerende maatregelen alsook voor het indienen van zienswijzen soms eenzijdig inkort. Ook dat leidt tot onduidelijkheid en maakt het voor verzoekster onmogelijk om adequaat op de communicatie van verweerder te reageren.
6.4. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het bestreden besluit te schorsen wegens strijd met het (formele) rechtszekerheidsbeginsel.
Conclusie en gevolgen
-
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, omdat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit. Dat betekent dat het procescertificaat (in ieder geval voorlopig) niet wordt geschorst voor de duur van 30 dagen.
-
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het betaalde griffierecht ter hoogte van € 385,00 vergoeden. Ook moet verweerder de proceskosten van verzoekster betalen. De hoogte van die vergoeding bedraagt € 1.814,00 (1 punt voor het verzoek om voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting, wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
-
schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
-
veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten van € 1.814,00;- draagt verweerder op het door verzoekster betaalde griffierecht van € 385,00 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Dit vloeit voort uit artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 4.54a, vierde en vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en artikel 4.27 van de Arbeids-omstandighedenregeling.
Zij is daarmee een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.1, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Dit vloeit voort uit artikel 20, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.
Dit schema is in overeenstemming met de Minister vastgesteld door de Stichting Ascert op 11 september 2024 en door de minister gepubliceerd in de Staatscourant van 23 oktober 2024 (Stcrt. 2024-34077). In artikel 4.26 van de Arbeidsomstandighedenregeling heeft de minister een verwijzing opgenomen naar dit gepubliceerde certificatieschema, waardoor dit schema een wettelijke grondslag in de Arbeidsomstandighedenregeling (een ministeriële regeling) heeft en via die weg algemeen verbindend is. In het certificatieschema is (onder meer) dwingend opgenomen hoe asbest dient te worden verwijderd.
Rb. Gelderland (vz.) 10 april 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:3059.
Zie rechtsoverweging 7.1 en 7.2 van het proces-verbaal van die uitspraak.
Verweerder was hier echter (ook na de uitspraak van de voorzieningenrechter) nog niet van overtuigd, gelet op een door verweerder overgelegde mail die zij heeft gestuurd aan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin zij vraagt om ‘een onderbouwing dat de voorzieningenrechter het niet bij het juiste eind heeft, omdat de Awb niet van toepassing is op het processchema.’
In het bestreden besluit staat vermeld dat beroep ingesteld kan worden bij de rechtbank Arnhem. Het bestreden besluit is echter een primair besluit, zodat tegen dit besluit eerst nog bezwaar openstond.