ECLI:NL:RBGEL:2024:7162 - Rechtbank Gelderland - 16 oktober 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/304424-23 Raadkamernummer : 24-025185 Datum : 16 oktober 2024
beslissing ex artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het op 10 oktober 2024 ingekomen bezwaarschrift
in de zaak van
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [postcode] in [woonplaats] , raadsman: mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
hierna te noemen: veroordeelde
Feiten
De politierechter heeft bij vonnis van 11 januari 2024 veroordeelde een taakstraf van 120 uren opgelegd (waarvan 60 dagen voorwaardelijk) en bevolen dat voor het geval veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 60 dagen zal worden toegepast. Het vonnis is onherroepelijk per 26 januari 2024.
Het dossier bevat een beslissing van het openbaar ministerie van 2 oktober 2024 dat vervangende hechtenis van 60 dagen wordt toegepast
Procedure
Het bezwaarschrift is op 10 oktober 2024 op de griffie van deze rechtbank ingediend. De rechtbank heeft op 16 oktober 2024 het bezwaar tijdens de zitting behandeld. De rechtbank heeft veroordeelde, de raadsman en de officier van justitie op zitting gehoord.
Bezwaar
De verdediging heeft - kort samengevat - aangevoerd dat het bevel tot omzetting van de taakstraf niet is ondertekend door een officier van justitie. Het gevolg daarvan moet zijn, in lijn met andere uitspraken van rechtbanken, gegrondverklaring van het bezwaarschrift. Subsidiair voert de verdediging aan dat veroordeelde een tweede kans dient te krijgen. Zij heeft zelf telefonisch contact gezocht met de reclassering, maar kreeg toen te horen dat er een wachtlijst was en dat het nog even kon gaan duren. Toen is veroordeelde een aantal keren in het buitenland geweest. Zij heeft geen enkele brief ontvangen van de reclassering, omdat zij stond ingeschreven op een adres waar zij niet verbleef. Het is misgegaan met het uitvoeren van de taakstraf maar veroordeelde is gemotiveerd om de taakstraf uit te voeren.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift. De officier van justitie kan in het systeem zien dat de beslissing tot omzetting is genomen door een officier van justitie en gaat er dan ook vanuit dat dit zo is. De reclassering heeft een ander beeld van hoe het contact met veroordeelde is verlopen, maar er is voldoende ruimte om veroordeelde een tweede kans te geven.
Beoordeling
Het bezwaarschrift is tijdig ingediend en veroordeelde is ontvankelijk in het bezwaar.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in de zaak onder bovenvermeld parketnummer, waaronder:
De hiervoor genoemde beslissing van 2 oktober 2024 tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis bevat niet een naam en handtekening van de officier van justitie die deze beslissing heeft genomen. De daarvoor bestemde ruimte is leeg. Hierdoor is niet duidelijk wie deze beslissing heeft genomen en daarvoor dus de verantwoordelijkheid draagt.
De rechtbank knoopt aan bij eerdere beslissingen van
-
de rechtbank Overijssel van 7 augustus 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:4220,
-
de rechtbank Limburg van 23 juli 2024,ECLI:NL:RBLIM:2024:4806,
-
de rechtbank Gelderland van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5919,
en overweegt in navolging van deze uitspraken het volgende.
Artikel 126 lid 3 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie bepaalt dat een bevoegdheid van de officier van justitie of advocaat-generaal niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. De rechter is van oordeel dat de in artikel 6:3:3 Sv aan het openbaar ministerie toegekende bevoegdheid zich naar haar aard verzet tegen mandatering – voor zover daar al sprake van is. Het betreft immers niet alleen een bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt, maar ook een waarbij aan het openbaar ministerie een discretionaire ruimte wordt gelaten. Dat hieraan de hand moet worden gehouden, volgt ook uit artikel 3 eerste lid onder b van het “Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren bevoegdheid officier van justitie”, waarin is bepaald dat de officier van justitie de uitoefening van een bevoegdheid niet kan opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op beslissingen tot vrijheidsontneming.
Nu een handtekening van een (met name te noemen) officier van justitie ontbreekt op de genomen beslissing, kan niet worden vastgesteld dat de beslissing is genomen door een daartoe bevoegde functionaris binnen het openbaar ministerie. Bovendien ontbreekt een dagtekening, waardoor ook niet kan worden gecontroleerd of de in artikel 6:3:4 Sv genoemde beslissingstermijn in acht is genomen. Het ontbreken van deze essentiële elementen lijkt het gevolg te zijn van een kennelijk nieuwe, meer praktisch ingestoken werkwijze van het openbaar ministerie, waarbij ondertekening van de beslissing tot omzetting door een officier van justitie of advocaat-generaal niet meer nodig zou zijn. Daarmee wordt echter de rechter de mogelijkheid ontnomen om te controleren of de beslissing tot vrijheidsbeneming tijdig (in het geval dat ook de datering ontbreekt) is genomen door een daartoe bevoegde officier van justitie of advocaat-generaal als bedoeld in artikel 126 Wet op Rechterlijke Organisatie. Dat de officier van justitie in het systeem kan zien dat in de beslissing vermelde contact persoon inderdaad een hem bekende officier van justitie is, wil de rechtbank best aannemen maar dat doet aan het voorgaande niet af, nu dit administratieve systeem niet toegankelijk is voor derden en het besluitvormingsproces daarmee onvoldoende transparant en controleerbaar is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van het openbaar ministerie om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen geen rechtskracht heeft. In sommige eerdere beslissingen leidde dat tot niet-ontvankelijkheid van het klaagschrift, maar die beslissing laat dan onverlet dat de met tenuitvoerlegging belaste ambtelijke dienst gewoon zou kunnen doorgaan met de executie van de vervangende hechtenis. Het bezwaarschrift moet derhalve gegrond worden verklaard. De rechter zal bevelen dat de vervangende hechtenis niet zal worden tenuitvoergelegd en dat veroordeelde de nog resterende uren taakstraf alsnog moet verrichten.
Beslissing
De rechtbank