ECLI:NL:RBGEL:2023:7201 - Rechtbank Gelderland - 5 december 2023
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK GELDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 05/025241-23 raadkamernummer : 23-022786 datum zitting : 22 november 2023 datum uitspraak : 6 december 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1973 te Nijmegen, wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
Raadsman: mr. M.A. Prins, advocaat te 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de verzoeker.
Feiten
De verzoeker is op 28 juni 2023 door deze rechtbank vrijgesproken voor (het onder feit 1 tenlastegelegde) poging tot doodslag met een (gas)vuurwapen. Verzoeker is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling (feit 2) en bedreiging met de dood en met zware mishandeling, meermalen gepleegd, (feit 3) tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.
Procedure
Het verzoekschrift is op 08 september 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft op 22 november 2023 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman en de officier van justitie op zitting gehoord. De verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Verzoek
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 4.680,- wegens:
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding. Er is geen enkele aanwijzing of anderszins reden om te veronderstellen dat de rechtbank zonder de rapportages tot andere bevindingen zou zijn gekomen. Aldus kan niet worden gezegd dat de rapportages het belang van het onderzoek hebben gediend.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
Uit het vonnis kan worden afgeleid dat verzoeker tijdens een feest de confrontatie opzocht met aangever [slachtoffer] . Hij loopt op hem af en begint op die [slachtoffer] in te slaan, ook nadat [slachtoffer] is gevallen. Tijdens deze slaande bewegingen wordt een schot gehoord waarop de overige aanwezigen zich uit de voeten maken. Verzoeker haalt vervolgens weer uit naar [slachtoffer] met zijn rechterhand waarin hij een vuurwapen heeft, waarbij hij [slachtoffer] op het hoofd raakt. Het is niet duidelijk geworden om welk soort wapen het ging dat verzoeker vast had. Een verbalisant heeft op basis van de camerabeelden en getuigenverklaringen geconcludeerd dat er een knal- gas of kogelpatroon verschoten werd. Volgens verzoeker dacht hij dat het een balletjespistool was.
Ter zake van de tenlastegelegde poging doodslag dan wel zware mishandeling overweegt de rechtbank als volgt:
“De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er één schot is gelost. Op basis van de gegevens uit het dossier, kan de rechtbank echter niet eenduidig vaststellen om wat voor wapen het precies ging en van welke afstand ten opzichte van [slachtoffer] ) het schot is gelost. (...) Verder duiden de brandwonden aan het hoofd van [slachtoffer] er weliswaar op dat het wapen is afgegaan in de nabijheid van zijn hoofd, maar het letsel past naar het oordeel van de rechtbank niet (zonder meer) bij het potentiële letsel bij een daadwerkelijk contactschot of schot op zeer korte afstand met een gaswapen (...) Nu de rechtbank niet kan vaststellen of sprake was van een opzetschot tegen of vlakbij het hoofd, komt zij niet toe aan de beoordeling of het handelen van verdachte mogelijk dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had kunnen hebben.”
De op verzoek van de verdediging ingestelde deskundigenonderzoeken gaan onder meer in op de vraag of een met een gaspistool vlak bij het hoofd gelost schot dodelijk letsel of zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Daarbij is gebruik gemaakt van de in het dossier aanwezige medische letselverklaringen en foto’s van de situatie ter plaatse en van het slachtoffer. Hoewel uit het vonnis niet blijkt dat de rechtbank de rapporten, ingediend door verzoeker, heeft gebruikt in haar overwegingen, die leidden tot de vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde, waren deze rapporten wel ten nutte van het verdedigingsbelang De tegenwerping van het openbaar ministerie dat uit het vonnis niet blijkt dat deze door de verdediging gevraagde rapportages ten grondslag hebben gelegen aan de gegeven vrijspraak en dat de rechtbank, gezien de motivering in het vonnis, klaarblijkelijk ook deze rapportages tot dezelfde conclusie zou gekomen, behelst een te strenge eis.
De verdediging weet immers tevoren niet in welke richting de gedachten van de rechter zullen gaan. Zij kan er belang bij hebben bij de gang van zaken omtrent de tenlastegelegde feiten duidelijk te maken en zo nodig te onderbouwen met wetenschappelijke gezichtspunten, eventueel ook als tegenwicht voor door het openbaar ministerie gevraagd deskundigenonderzoek, teneinde daarmee de rechter te kunnen overtuigen van haar stellingen.
Niet vergeten moet worden dat het openbaar ministerie een haast onbeperkt arsenaal heeft om deskundigenonderzoeken te laten instellen. De verdediging moet enige ruimte hebben harerzijds daar iets tegenover te stellen, Slechts wanneer op voorhand duidelijk had kunnen zijn dat het gevraagde onderzoek geen zinvolle bijdrage kan leveren aan de door de rechter te beantwoorden vragen, of het onderzoek van dubieus gehalte is en niet aan de gangbare wetenschappelijke maatstaven voldoet zodat het nauwelijks bruikbaar is in de procedure, ligt een afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding voor de hand.
De wet verlangt niet meer en niet minder dan dat de door de verdachte gemaakte kosten het belang van het (strafrechtelijk) onderzoek hebben gediend. De wet eist niet dat de vrijspraak direct is gebaseerd op het door de verdediging ingebrachte deskundigenrapport. Ook hier geldt uiteindelijk een billijkheidsmaatstaf.
De rechtbank acht om die reden gronden aanwezig om de verzochte vergoeding van € 4.000,- toe te wijzen.
De rechtbank zal het gebruikelijke bedrag van € 680,- toekennen voor de kosten van indiening en behandeling van dit verzoek.
Beslissing
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 4.680,- (zegge: vierduizend zeshonderdtachtig euro).
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Doedens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van: € 4.680,- (zegge: vierduizend zeshonderdtachtig euro), ten name van Stichting Beheer Derdengelden Kuijpers & Nelissen Advocaten te ‘s-Hertogenbosch, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] , onder vermelding van ‘ [vermelding] ’.