Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag
ECLI:NL:RBDHA:2025:19104 - Rechtbank Den Haag - 22 oktober 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBDHA:2025:19104•22 oktober 2025
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team handel
Zaaknummer: C/09/659934 / HA ZA 24-60
Vonnis in de incidenten van 22 oktober 2025
in de zaak van
- de rechtspersoon naar buitenlands recht
SUPREME SITE SERVICES GMBH, te Glarus, Zwitserland,
hierna: Supreme Zwitserland, 2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SUPREME FUELS GMBH & CO KG, te Bad Homburg vor der Höhe, Duitsland,
hierna: Supreme Duitsland,3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SUPREME FUELS TRADING FZE, te Ras al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten,
hierna: Supreme VAE,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Supreme,
advocaat: mr. G.W. van der Bend,
tegen
1 VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA, te Washington, Verenigde Staten,
hierna: de Verenigde Staten, advocaat: mr. L.J. Böhmer,
- VERENIGD KONINKRIJK VAN GROOT-BRITTANNIË EN NOORD IERLAND, MINISTRY OF DEFENCE, te Londen, Verenigd Koninkrijk,
hierna: het Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr. A. Rosielle,3. STAAT CANADA, te Ottawa, Canada,
hierna: Canada,
advocaat: mr. R.R. Verkerk,4. REPUBLIEK ITALIË, te Rome, Italië,
hierna: Italië,
advocaat: mr. R.R. Verkerk,5. KONINKRIJK SPANJE (MINISTERIO DE DEFENSA), te Madrid, Spanje,
hierna: Spanje,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,6. REPUBLIEK FRANKRIJK, te Parijs, Frankrijk,
hierna: Frankrijk,
advocaat: mr. R.R. Verkerk,7. KONINKRIJK BELGIË, te Brussel, België,
hierna: België,
advocaat: mr. R.R. Verkerk,
8 KONINKRIJK DENEMARKEN, te Kopenhagen, Denemarken,
hierna: Denemarken,
advocaat: mr. R.R. Verkerk,9. FEDERALE REPUBIEK DUITSLAND, te Berlijn, Duitsland,
hierna: Duitsland,
advocaat: mr. R.R. Verkerk,10. STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE), te Den Haag,
hierna: Nederland,
advocaat: mr. H.J.S.M. Langbroek,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: de landen.
1 De procedure
1.1. Op 4 juni 2025 heeft de rechtbank in deze procedure een vonnis in de incidenten gewezen (ECLI:NL:RBDHA:2025:9705). In dit vonnis heeft de rechtbank onder 5.2 (onder meer) het volgende overwogen:
Zij zal de landen, overeenkomstig hun verzoek, toestaan om tussentijds hoger beroep in te stellen van dit tussenvonnis.
1.2. Onder 5.63 heeft de rechtbank bovendien (onder meer) het volgende overwogen:
Zoals de rechtbank onder 5.2 heeft overwogen zal zij tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan. Indien tussentijds hoger beroep wordt ingesteld, heeft de rechtbank het voornemen om de procedure tegen Nederland aan te houden totdat in hoger beroep is geoordeeld. Zij zal in dat geval Supreme en de Staat in de gelegenheid stellen om zich over dit voornemen uit te laten.
1.3. Bij B16-formulier van 17 oktober 2025 hebben Canada, Italië, Frankrijk, België en Denemarken het volgende verzoek ingediend:
Alle staten hebben inmiddels hoger beroep ingesteld. De rolraadsheer van het Gerechtshof Den Haag is van oordeel dat een hoger beroep niet-ontvankelijk is indien en voor zover daarvoor geen uitdrukkelijk verlof is verleend. Volgens de rolraadsheer ontbreekt mogelijk dergelijk verlof in deze zaak, nu het dictum van het tussenvonnis geen expliciete verlofbepaling bevat. De zaak is nu op de rol gezet van 28 oktober 2025. Het rolbericht van het hof meldt: " Beslissing hof verdere voortgang procedure werd aangehouden in afwachting van overlegging beslissing rechtbank verlof tussentijds hoger beroep. Het hof wenst een vonnis waarin in het dictum verlof is verleend tot tussentijds hoger beroep." Partijen zijn van mening dat uit het tussenvonnis voldoende duidelijk blijkt dat verlof is verleend, maar zouden – ter voorkoming van nodeloze complicaties – prijs stellen op een bevestiging waarover geen debat kan ontstaan. Appellanten verzoeken de rechtbank daarom – al dan niet op grond van artikel 31 of 32 Rv – bij vonnis in het dictum uitdrukkelijk te bevestigen dat verlof is verleend dan wel wordt verleend voor tussentijds hoger beroep.
1.4. Spanje heeft bij B16-formulier van 21 oktober 2025 een gelijkluidend verzoek ingediend.
1.5. Het Verenigd Koninkrijk heeft bij B16-formulier van 21 oktober 2025 het volgende verzoek ingediend:
Het Verenigd Koninkrijk sluit zich aan bij het verzoek aan uw rechtbank namens België c.s. van 17 oktober 2025 tot verstrekking van een vonnis waarin in het dictum uitdrukkelijk wordt bevestigd dat hem verlof is verleend tot het instellen van tussentijds hoger beroep
tegen het vonnis in de incidenten van 4 juni 2025. Kortheidshalve verwijst het Verenigd Koninkrijk verder naar het B16 formulier van België c.s.
1.6. Supreme heeft bij B16-formulier van 21 oktober 2025 gereageerd en bericht dat zij zich aansluit bij de inhoud van het door Canada, Italië, Frankrijk, België en Denemarken ingediende B16-formulier.
1.7. Hierna is vonnis bepaald.
2 De beoordeling
2.1. De hiervoor onder 1 genoemde landen verzoeken de rechtbank om – al dan niet op grond van artikel 31 of 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – bij vonnis in het dictum uitdrukkelijk te bevestigen dat verlof is verleend dan wel wordt verleend voor tussentijds hoger beroep.
2.2. De rechtbank komt niet toe aan verbetering of aanvulling van het vonnis in de incidenten, nu zij van oordeel is dat geen sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 31 Rv en de rechtbank ook niet heeft verzuimd op een onderdeel van het verzochte te beslissen, zoals bedoeld in artikel 32 Rv.
2.3. In het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1924) staat niet dat de beslissing tot het toestaan van tussentijds hoger beroep (uitsluitend) in het dictum van een (tussen)vonnis mag worden gegeven. De Hoge Raad oordeelt in rechtsoverweging 3.2.4 van dat arrest, voor zover relevant, het volgende:
Het openstellen van tussentijds hoger beroep, op verzoek of ambtshalve, geschiedt bij vonnis, met het oog op de daaraan verbonden termijn voor het instellen van tussentijds hoger beroep, zoals hierna vermeld. Afwijzing van een daartoe strekkend verzoek kan ook op andere wijze, mits schriftelijk. De rechter hoeft zijn beslissing niet te motiveren.
2.4. Uit deze overweging volgt dat het verlof tot het tussentijds instellen van hoger beroep bij vonnis moet worden verleend, om duidelijkheid te scheppen over de daaraan verbonden termijn voor het instellen van tussentijds hoger beroep. Er volgt niet uit dat het verlof in het dictum van het (tussen)vonnis moet worden opgenomen.
2.5. Daar komt bij dat de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.2.5 van het arrest van 17 december 2021 overweegt dat het verlenen van verlof tot het instellen van tussentijds hoger beroep een regiebeslissing is waarmee partijen geen rechten wordt ontnomen. Van de beslissing om tussentijds hoger beroep open te stellen staat daarom naar haar aard geen hogere voorziening open, ook niet met een beroep op doorbrekingsgronden. Ook vanuit dat oogpunt valt niet in te zien waarom de rechtbank niet zou kunnen volstaan met het verlenen van verlof in het lichaam van het vonnis in de incidenten.
2.6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen twijfel over kan bestaan dat zij in rechtsoverwegingen 5.2 en 5.63 verlof heeft verleend tot het instellen van tussentijds hoger beroep, zoals door partijen was verzocht.
2.7. Maar zelfs als men meent dat het verlof in het dictum moet staan, geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat men het dictum moet uitleggen in het licht van de overwegingen die tot dat dictum hebben geleid (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:854, rov. 4.1.2.). Het dictum onder 6.4 van het tussenvonnis in de incidenten van 4 juni 2025 verwijst de zaak naar de rol voor uitlating door partijen over de wijze waarop de zaak tegen de Staat moet worden voortgezet. Uit de laatste twee rechtsoverwegingen voor het dictum (5.63 en 5.64) blijkt duidelijk dat die rolverwijzing mede samenhangt met het tussentijdse hoger beroep waarom was verzocht en waarvoor de rechtbank verlof verleent. Een uitleg van het dictum zoals door de Hoge Raad voorgestaan, leidt tot de conclusie dat het verzochte verlof tot tussentijds hoger beroep in het vonnis in de incidenten van 4 juni 2025 is verleend.
2.8. Partijen zien zich echter geconfronteerd met het standpunt van de rolraadsheer dat de rechtbank mogelijk nog geen verlof tot het instellen van tussentijds hoger beroep heeft gegeven. Om complicaties voor partijen te voorkomen, zal de rechtbank het verlof dat zij eerder heeft gegeven in het dictum van dit vonnis bevestigen.
2.9. In de hoofdzaak hebben partijen inmiddels verzocht om verwijzing van de procedure naar de parkeerrol.
3 De beslissing
De rechtbank:
in de incidenten
3.1. bevestigt dat in het vonnis in de incidenten van 4 juni 2025 tussentijds hoger beroep is toegestaan van dat vonnis;
in de hoofdzaak
3.2. handhaaft in afwachting van het hoger beroep in de incidenten de plaatsing op de parkeerrol van 1 april 2026 voor akte uitlating voortprocederen;
3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten, mr. A.C. Bordes en mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.