ECLI:NL:RBDHA:2025:18728 - Rechtbank Den Haag - 10 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.35139
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en
(gemachtigde: mw. C.W.M. van Breda).
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. T.T. van Wijchen, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
-
Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Somalische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 7 mei 2025 een asielaanvraag ingediend.
-
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard
[1] , omdat eiser internationale bescherming geniet in Italië. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Italië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens verweerder is de situatie in Italië niet ideaal, maar ook niet dermate slecht dat aldaar sprake is van een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Eiser heeft vergelijkbare rechten als Italiaanse staatsburgers en het is aan eiser om deze rechten te effectueren. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser alle mogelijkheden heeft benut om hulp te krijgen of te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Ook is niet gebleken dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig staan tegenover eiser en zijn gestelde problemen. -
Eiser voert aan dat de situatie voor statushouders in Italië vergelijkbaar is met de situatie van statushouders in Griekenland. Volgens eiser kan het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer worden gehandhaafd voor Italië. Eiser wijst in dit kader onder andere op de moeilijkheden omtrent huisvesting voor statushouders. Ter onderbouwing hiervan wijst eiser op informatie uit het AIDA-rapport 2024 over Italië. Eiser stelt dat hij wel geprobeerd heeft zijn rechten te effectueren door te klagen bij de Italiaanse autoriteiten, maar klagen bleek zinloos.
De rechtbank oordeelt als volgt:
-
Verweerder kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren als een vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming heeft.
[2] De aanvraag wordt alleen niet-ontvankelijk verklaard als de lidstaat de internationale verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag nakomt en de vreemdeling een zodanige band heeft met die lidstaat dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.[3] Het is vaste rechtspraak dat van zo’n band sprake is als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is of subsidiaire bescherming heeft.[4] -
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser een zodanige band met Italië dat het voor hem redelijk is om naar dat land te gaan. Uit de berichten van de Italiaanse autoriteiten, d.d. 24 januari 2023 en 30 juni 2025, blijkt dat eiser subsidiaire bescherming geniet aldaar. Dit is overigens ook niet in geschil tussen partijen.
-
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Italië dit in zijn geval niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten bij terugkeer naar Italië. Bij de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het arrest Ibrahim
[5] van belang. In dit arrest benadrukt het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) dat de drempel voor een beroep op artikel 4 van het Handvest – dat gelijkstaat aan artikel 3 van het EVRM – onverminderd hoog blijft. De drempel wordt bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen, en waardoor zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid zou worden geschaad of zijn leefomstandigheden mensonwaardig zouden worden. Verder is van belang dat het Hof in het arrest Ibrahim nadrukkelijk stelt dat een grote onzekerheid of een sterke verslechtering van de levensomstandigheden, onvoldoende is om deze hoge drempel te bereiken. Dat de sociale bescherming en de levensomstandigheden niet in alle lidstaten op hetzelfde niveau zijn, is volgens het Hof eveneens onvoldoende. -
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Hierna: de Afdeling) mag verweerder ten aanzien van Italië voor statushouders uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
[6] -
Verweerder heeft zich dan ook niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de hoge drempel, zoals uiteengezet in het arrest Ibrahim, in het geval van eiser niet wordt gehaald. De rechtbank overweegt dat de verwijzing van eiser naar het AIDA-rapport van juli 2024 niet tot een ander oordeel kan leiden, omdat de informatie in dit rapport al bekend was ten tijde van de recente Afdelingsuitspraken.
[7] De rechtbank is het eens met verweerder dat het meest recente AIDA-rapport van juli 2025 geen wezenlijk ander beeld schept over de situatie van statushouders in Italië. -
De rechtbank begrijpt dat de situatie voor eiser als statushouder in Italië moeilijk kan zijn. Dat de situatie moeilijk is betekent echter niet dat verweerder ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en eiser bij terugkeer naar Italië in een situatie komt te verkeren die in strijd is met de internationale verdragsverplichtingen.
-
Eiser klaagt met name over het ontbreken van hulp bij zijn huisvesting. Hij moest slapen in kraakpanden en kapotte huizen. Eiser heeft verklaard dat hij hiervoor hulp heeft gezocht bij [naam 2] en de gemeente. De rechtbank overweegt dat verweerder er terecht op wijst dat van eiser mag worden verwacht dat hij zich voldoende inspant om zijn rechten te effectueren en dat hij hulp inroept van de (hogere) Italiaanse autoriteiten als het niet lukt om zijn rechten te effectueren. Uit eisers verklaringen blijkt niet dat hij zich tot de hogere Italiaanse autoriteiten heeft gewend. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan tegenover de situatie van eiser. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat niet is gebleken dat de autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
-
Gelet op het voorgaande wordt eiser dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat de situatie voor statushouders in Italië gelijk is aan, dan wel slechter is dan de situatie voor statushouders in Griekenland.
Conclusie en gevolgen
- Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt afgewezen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2025 door mr. M.J. Paffen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
Zie artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
Zie artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:740.
Arrest van het Hof van 19 maart 2019, Ibrahim e.a. tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:219.
Zie de uitspraken van 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) 8 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1771), 22 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:740), 1 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1388), 11 juni 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2603) en 2 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2907)
Onder andere de uitspraak van 1 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1388).