Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18721 - Rechtbank Den Haag - 10 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1872110 oktober 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28342 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant[1]
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [gemachtigde]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 juli 2025 in het geding tussen
opposant
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Inleiding

In de uitspraak van 17 juli 2025, heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van opposant tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard.
Opposant heeft verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het verzet op 9 oktober 2025 op zitting te Breda behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: opposant, de gemachtigde van opposant, de gemachtigde van verweerder en [naam 1] als tolk.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet.

  1. De rechtbank heeft in de beroepszaak op 17 juli 2025 uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
  1. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van opposant.
  1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 17 juli 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel[2] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
  1. Opposant voert in verzet aan dat hij niet kan terugkeren naar Zwitserland. Er is namelijk sprake van ernstige psychische problematiek. Opposant heeft ter onderbouwing een brief van 18 juli 2025 van toegepast psycholoog [naam 2] overgelegd. Zij schrijft in deze brief dat zij geen diagnoses mag stellen, maar dat zij vermoed dat bij opposant sprake is van PTSS, een paniekstoornis en stoornis in het middelengebruik. Er is sprake van verscheidene klachten waaronder suïcidale gedachten, angst, paranoia, stemmen horen en nachtmerries. Zij acht de kans op suïcidaliteit hoog. Uit de brief volgt verder dat opposant wordt doorverwezen naar de specialistische GGZ voor traumabehandeling en dat sprake is van een wachtlijst. Daarnaast heeft opposant een diagnostisch rapport van 2 juni 2025 van een psychiater in Zwitserland overgelegd. Opposant stelt dat hij vanwege zijn medische problemen niet in staat is om te reizen. Tot slot vreest opposant bij terugkeer naar Zwitserland voor indirect refoulement. Opposant is in Zwitserland volledig uitgeprocedeerd en zal bij terugkeer direct worden uitgezet naar Turkije.
  1. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij vanwege de door opposant overgelegde medische documenten aanleiding ziet om onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) te laten op te starten, als het verzet gegrond verklaard wordt. Volgens verweerder dient nagegaan te worden of opposant in staat is om te reizen.
  1. Dit standpunt van verweerder brengt met zich mee dat de rechtbank in de uitspraak van 17 juli 2025 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, ongegrond was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Immers, indien de rechtbank niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak had gedaan op het beroep van opposant, had opposant zijn medische situatie met de overgelegde stukken nader onderbouwd en ter zitting kunnen toelichten, hetwelk heeft geleid tot het standpunt van verweerder om nader medisch onderzoek te laten verrichten door het BMA. Het verzet is daarom gegrond. De overige verzetsgronden hoeven daarom geen bespreking meer.
  1. Omdat het verzet gegrond is vervalt de uitspraak van 17 juli 2025. De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De rechtbank zal dus opnieuw op het beroep moeten beslissen.
  1. De rechtbank ziet aanleiding de Staat der Nederlanden in de door opposant gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €453,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank: - verklaart het verzet gegrond. - veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van opposant tot een bedrag van €907.
Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). - - - ## Voetnoten
Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).