Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18671 - Rechtbank Den Haag - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1867124 september 2025

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.25554 en NL25.25555 uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiseres 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1985, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres 1) mede namens haar minderjarige kinderen**[eiseres 2] ,V-nummer: [v-nummer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010, eiseres 2, [eiser 1], V-nummer: [v-nummer 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2012, eiser 1, [eiseres 3]**, V-nummer: [v-nummer 4] , geboren op [geboortedatum 4] 2017, eiseres 3, tezamen aangeduid als eisers, (gemachtigde: mr. T. Thissen),

en

(gemachtigde: mr. C.J. Orthmann).

Procesverloop

  1. Eisers hebben op 28 november 2022 een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. De minister heeft met het bestreden besluit van 15 mei 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.[1]

1.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

1.2. Verweerder heeft op 18 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.

1.3. De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres 1 en eiseres 2, de gemachtigde van eisers, V. Sharma als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas

  1. Eiseres 1 heeft de Pakistaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum 1] 1985. Zij is gehuwd en heeft in 2021 samen met haar minderjarige kinderen Pakistan legaal verlaten naar de Verenigde Arabische Emiraten. Op 14 november 2021 is zij met een geldig visum Nederland ingereisd en heeft asiel aangevraagd. De man van eiseres wilde hun minderjarige dochter (eiseres 2) uithuwelijken aan zijn neef. Omdat eiseres 1 hier niet aan mee wilde werken, is zij bedreigd en mishandeld door haar man. Ook de neef van haar man en diens familieleden hebben haar mishandeld en bedreigd, omdat zij geen contact meer konden krijgen met haar man en omdat zij nog geld tegoed hadden van haar man. Bij terugkeer naar Pakistan vreest eiseres 1 dat haar dochter wordt uitgehuwelijkt en dat zij door de familieleden van haar man zal worden aangevallen vanwege het openstaande geldbedrag.

Het bestreden besluit

  1. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de verweerder de volgende relevante elementen:

3.1. Verweerder vindt het eerste asielmotief geloofwaardig, maar het tweede asielmotief ongeloofwaardig. Verweerder betrekt daarbij dat de verklaringen van eiseres geen aannemelijk en samenhangend geheel vormen.[2] Verweerder vindt dat eiser bij terugkeer geen gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM[3]. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiseres verklaringen heeft afgelegd die kennelijk inconsequent en tegenstrijdig zijn.[4]

Wat vindt eiser in beroep?

  1. Allereest heeft verweerder ten onrechte het tweede asielmotief ongeloofwaardig gevonden, omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres 1 op zichzelf geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Verweerder heeft zich namelijk ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres 1 in strijd zijn met het visumdossier en de identiteitsdocumenten, nu deze niet kunnen worden aangemerkt als ‘verklaringen’. Daarnaast moet er altijd een onwaar beeld worden geschetst om een visum te krijgen. Bovendien heeft verweerder in een eerdere zaak[5] verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht over Pakistan 2022[6] waarin wordt bevestigd dat frauduleuze documenten eenvoudig te maken zijn in Pakistan, waardoor dit niet kan worden tegengeworpen. Verder had verweerder het rapport Toelt, waarnaar wordt verwezen in het bestreden besluit, moeten overleggen voordat er een besluit werd genomen of in ieder geval aan het bestreden besluit moeten toevoegen. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat eiseres 1 tegenstrijdig heeft verklaard over de verwonding van haar dochters, en dient eiseres het voordeel van de twijfel te worden gegund ten aanzien van de uitreisdatum uit Pakistan, nu dit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

  1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Mocht verweerder de uithuwelijking van de dochter van eiseres 1 en de daaropvolgende problemen ongeloofwaardig vinden?

  1. Het standpunt van eisers dat verweerder het visumdossier en de identiteitsdocumenten niet had mogen betrekken in zijn beoordeling, omdat dit geen verklaringen zijn, volgt de rechtbank niet. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter[7] volgt dat namelijk inconsistenties tussen de verklaringen van de vreemdeling en de feiten uit het visumdossier relevant kunnen zijn voor de motivering van de geloofwaardigheid. Hieruit volgt dus niet dat het visumdossier in zijn geheel niet bij de beoordeling van de geloofwaardigheid betrokken mag worden. Daarnaast volgt uit artikel 31, zesde lid, onder c Vw dat wordt beoordeeld of de verklaringen van de vreemdeling samenhangend en aannemelijk zijn en of zij niet in strijd zijn met de beschikbare informatie die relevant is voor de asielaanvraag. Verweerder heeft dus de informatie uit het visumdossier en de identiteitsdocumenten mogen betrekken in zijn beoordeling.

6.1. De rechtbank oordeelt dat verweerder het tweede asielmotief ongeloofwaardig mocht vinden. Verweerder heeft mogen vinden dat de verklaringen van eisers dusdanig ongerijmd zijn met de informatie uit het visumdossier, dat dit het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig maakt. Eiseres 1 heeft verklaard dat zij met haar kinderen in Pakistan verbleef en na 2017 niet meer bij haar man in Dubai op bezoek is geweest.[8] Over haar man heeft zij verklaard dat hij in september 2020 terug naar Pakistan is gekomen omdat hij geen werk meer had in Dubai[9], dat de problemen zijn begonnen toen hij rond november 2020 zou hebben verteld dat hij hun minderjarige dochter wilde uithuwelijken[10] en dat haar man eind 2020 niet meer thuis is gekomen en dat zij sindsdien geen contact meer met elkaar hebben[11]. Eiseres 1 is na 2017 met haar kinderen enkel vanwege hun vlucht in 2021 nog in Dubai geweest, zo heeft zij verklaard.[12]Uit het rapport van Toelt volgt echter dat de vermelding “the holder is entitled visa free entry into Pakistan” erop wijst dat eiseres 1 in het buitenland, dus buiten Pakistan, verbleef. In de paspoorten van eisers staan verder uitreisstempels van de Verenigde Arabische Emiraten en inreisstempels van Pakistan van 10 september 2020, hetgeen niet overeenkomt met de verklaring dat eiseres 1 na 2017 niet meer in Dubai is geweest. Verweerder heeft dit terecht tegengeworpen. Bovendien zit er in het visumdossier van eiseres 1 een brief van 2 september 2021 van Emirates waaruit blijkt dat haar man sinds 16 augustus 2007 voor hen heeft gewerkt, dat dit nog steeds het geval is en dat de brief op verzoek van haar man is opgesteld met het oog op de visumaanvraag. Ook zit er een visum in het paspoort van eiseres 1 voor de Verenigde Arabische Emiraten, geldig van 12 augustus 2021 tot en met 11 augustus 2024, waarop haar man staat vermeld als sponsor. Daarnaast zitten er in de visumdossiers documenten van haar man die in 2021 zijn opgesteld namelijk een coronadocument, documenten die zien op het werk en bankafschriften. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat dit niet rijmt met de verklaringen van eiseres 1 dat zij sinds 2020 geen contact meer zou hebben met haar man en dat haar man op 30 september 2020 naar Pakistan is gekomen, omdat hij geen werk meer had. Gezien de hoeveelheid aan ongerijmdheden en de omstandigheid dat dit dusdanig verweven is met het asielrelaas van eisers, heeft verweerder kunnen concluderen dat het tweede asielmotief ongeloofwaardig is. Het standpunt van eisers dat er altijd een onwaar beeld moeten worden geschetst om een visum te verkrijgen en de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht Pakistan[13] waarin wordt bevestigd dat frauduleuze documenten eenvoudig te maken zijn in Pakistan, maakt het voorgaande niet anders. Eisers hebben niet kunnen verduidelijken hoe het komt dat er dusdanig veel tegenstrijdigheden zijn tussen hun verklaringen en het visumdossier. De enkele stelling van eisers dat zij niet weten welke stukken uit het visumdossier frauduleus zijn, omdat dit is geregeld door een reisagent, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen. Er zijn namelijk onvoldoende aanknopingspunten om na te gaan of dit kan kloppen. Overigens blijft het voor de rechtbank onduidelijk hoe een reisagent officiële inreis- of uitreisstempels in een paspoort zou kunnen verkrijgen, gezien deze door de autoriteiten gezet worden. Eiser heeft dit ook niet op zitting kunnen verduidelijken.

6.2. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat zij het rapport van Toelt niet hebben ontvangen, overweegt de rechtbank dat verweerder een bevestiging heeft gestuurd waaruit blijkt dat hij het bestreden besluit samen met een bijlage naar eisers heeft gestuurd via het Portaal voor Advocaten. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit niet dat er andere bijlagen zijn. De rechtbank oordeelt daarom dat eisers enkele stelling dat zij het rapport niet hebben ontvangen onvoldoende is om aan te nemen dat verweerder het rapport van Toelt niet heeft toegezonden samen met het bestreden besluit.

6.3. Het standpunt van eisers dat het voordeel van de twijfel moet worden gegund ten aanzien van de uitreisdatum uit Pakistan, omdat dit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, volgt de rechtbank niet. Eiseres 1 heeft meerdere keren verklaard dat zij op 28 januari 2021 is vertrokken.[14] Verweerder heeft daarom mogen tegenwerpen dat dit niet overeenkomt met de uitreisstempels in de paspoorten van 28 februari 2021. Het standpunt van eisers dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiseres 1 tegenstrijdig heeft verklaard over de verwondingen van haar dochters, volgt de rechtbank wel. De rechtbank leest het namelijk zo dat de verklaringen van eiseres 1 om beide dochters zou kunnen gaan[15]. Dit is echter, gelet op het voorgaande, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag op goede gronden en deugdelijk gemotiveerd heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

  1. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vlassak, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw.

Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

NL23.15826.

Algemeen Ambtsbericht over Pakistan van september 2022, pagina 39 en 40.

Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2538, rechtsoverweging 4.1.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 18 en 20.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 8.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 8.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 13.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 17 tot en met 18.

Algemeen Ambtsbericht over Pakistan van september 2022, pagina 39 en 40.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 7, 10, 12 en 17. Gehoorverslag aanvullend gehoor, pagina 5.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 10.


Voetnoten

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, Vw.

Artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

NL23.15826.

Algemeen Ambtsbericht over Pakistan van september 2022, pagina 39 en 40.

Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2538, rechtsoverweging 4.1.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 18 en 20.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 8.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 8.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 13.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 17 tot en met 18.

Algemeen Ambtsbericht over Pakistan van september 2022, pagina 39 en 40.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 7, 10, 12 en 17. Gehoorverslag aanvullend gehoor, pagina 5.

Gehoorverslag nader gehoor, pagina 10.