ECLI:NL:RBDHA:2025:18539 - Rechtbank Den Haag - 8 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.45904
V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en
(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).
Procesverloop
- Bij besluit van 19 september 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
[1] opgelegd.
1.1. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich daar laten bijstaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
- In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden) 3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken; 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en de vreemdeling daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; (lichte gronden) 4a. zich niet aan één of meer andere voor de vreemdeling geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
- De rechtbank stelt vast de eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
- De rechtbank stelt vast dat eiser niet langer rechtmatig verblijf heeft, omdat zijn EU-verblijfsrecht bij beschikking van 4 augustus 2025, uitgereikt op 8 augustus 2025, is ingetrokken. Eiser valt daarom onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel is op de juiste grondslag opgelegd.
Gronden
- Eiser heeft de gronden van bewaring ter zitting bestreden. Eiser stelt dat zware grond 3b niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat onvoldoende is getoetst of hij op grond van artikel 7 en 14 van de Verblijfsrichtlijn beschikt over een status. Eiser heeft namelijk arbeid verricht in Nederland, en niet is gebleken dat hij vrijwillig werkloos is geworden. Zware grond 3c kan volgens eiser niet aan de maatregel ten grondslag liggen omdat de beschikking niet aan hem is uitgereikt in een voor hem begrijpelijke taal, en daarom heeft het besluit geen rechtsgevolgen. Grond 3i kan eiser niet worden tegengeworpen omdat hij schizofrenie heeft. Ten aanzien van lichte grond 4a voert eiser aan dat de grond niet dragend is gemotiveerd en dat grond 4a niet ziet op de openbare orde. Ten aanzien van lichte grond 4c merkt eiser op dat hij onderdak heeft bij een vluchtelingenorganisatie en dat er daarom wel sprake is van een woon- en verblijfplaats. En tot slot voert eiser aan dat lichte grond 4d hem niet kan worden tegengeworpen omdat hij geen onredelijke belasting is voor het sociale bijstandsstelsel in Nederland en daardoor niet mag worden beperkt in de voorzieningen van Richtlijn 2004/38.
5.1. Ten aanzien van gronden 3b en 4d overweegt de rechtbank dat eiser niet langer onder de werkingssfeer van de richtlijn valt, omdat zijn EU-verblijfsrecht is ingetrokken bij beschikking van 4 augustus 2025. Ten aanzien van grond 3c stelt de rechtbank vast dat uit het uitreikingsblad volgt dat de inhoud van de beschikking aan eiser is medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal. Er bestaat voor de minister geen verplichting om een vertaling van de gehele beschikking te overhandigen. Voorts maakt het enkele feit dat eiser last heeft van schizofrenie niet dat grond 3i niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat feitelijk juist is dat eiser heeft aangegeven niet terug te willen keren. Een nadere motivering is voor grond 3i niet vereist.
5.2. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Lichter middel 6. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De stelling van eiser dat hij hier wil blijven en dat hij hier vrienden heeft, doet hieraan niet af.
6.1. Ten aanzien van de medische omstandigheden van eiser, te weten zijn verleden met schizofrenie, heeft de minister terecht overwogen dat eiser zich hiervoor zo nodig kan wenden tot de medische dienst in het detentiecentrum. Deze gestelde medische omstandigheden van eiser staan niet aan de bewaring in de weg. Van detentieongeschiktheid is niet gebleken.
Voortvarendheid
- De minister heeft op dag vijf een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk een vertrekgesprek. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
- De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59 van de Vw en het Unierecht indien zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Slowakije in het algemeen niet ontbreekt. Ook zijn er geen aanknopingspunten dat Slowakije niet binnen een redelijke termijn aan eiser een vervangend reisdocument zou kunnen verstrekken.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Vreemdelingenwet 2000.
Zie Afdeling, 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.