ECLI:NL:RBDHA:2025:18363 - Rechtbank Den Haag - 6 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/57 zaak- /rekestnummer: C/09/691219 / KG RK 25/1230
Beslissing van 6 oktober 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
Dynatools Software B.V., gevestigd te Raamsdonksveer, hierna te noemen: verzoekster, gemachtigde mr. C.G. Mensink te Almelo,
strekkende tot de wraking van
mr. S.M. de Bruijn, rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 8 september 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 september 2025;
- het verzoek van verzoekster van 15 september 2025 om aanpassing van het proces-verbaal van 8 september 2025;
- de reactie van de rechter van 17 september 2025 op het verzoek om aanpassing van het proces-verbaal van 8 september 2025;
- de reactie van de wederpartij in de hoofdzaak van 18 september 2025 op het verzoek om aanpassing van het proces-verbaal van 8 september 2025.
1.2. Op 22 september 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- dhr. [naam 1] , namens verzoekster, telefonisch gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.G. Mensink die wel in de zittingszaal aanwezig was;
- Oranjewoud N.V., vertegenwoordigd door mr. R.J.W. Analbers, de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorder.
1.3. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
2 Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/678480 / HA ZA 25/60 tussen verzoekster en Oranjewoud N.V. als wederpartij. Verzoekster heeft in de hoofdzaak – voor zover hier relevant – onder meer gesteld dat de wederpartij in de hoofdzaak, in haar hoedanigheid van bestuurder van Delphi Data B.V., rond 1990 de activiteiten van de vennootschap heeft gestaakt zonder een voorziening te treffen voor de latente vordering van verzoekster op Delphi Data B.V.
2.2. Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge wrakingsverzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd:
Het standpunt van verzoekster is dat Delphi Data B.V. is leeggehaald. Dat is een onverplichte rechtshandeling. Verzoekster heeft dit toegelicht aan de hand van een uittreksel van de Kamer van Koophandel waarin staat dat de activiteiten zijn beëindigd. De rechter heeft ter zitting gevraagd “is Delphi Data wel leeggehaald?” om daarna toe te voegen “Ik vraag u dit, omdat een bedrijf ook leeg kan bloeden”. Verzoekster heeft zich geërgerd aan het doorvragen aan haar op dit punt en dit ook laten blijken tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak. Volgens verzoekster zijn dit vragen die de rechter aan de wederpartij moest stellen, omdat sprake is van een bevrijdend verweer en de bewijslast daarvan op de wederpartij rust. Het was aan de wederpartij om eventueel te stellen dat een bedrijf ook kan leegbloeden, maar dat heeft zij niet gedaan. Volgens verzoekster is de rechter op de stoel gaan zitten van de wederpartij door het stellen van deze vraag. Ondanks de protesten van verzoekster, is de rechter blijven doorvragen. Dat heeft de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.3. In aanvulling op deze wrakingsgrond heeft verzoekster in haar bericht van 15 september 2025 nog aangegeven dat de rechter – anders dan in het proces-verbaal is vermeld – ter zitting niet heeft gezegd dat hij de vraag over het leegbloeden stelde om – kort gezegd – verzoekster de gelegenheid te geven haar standpunt te concretiseren. Ter zitting heeft verzoekster ten slotte nog benadrukt dat de schijn van partijdigheid is gewekt doordat de rechter actief meedacht met de wederpartij over een bevrijdend verweer, terwijl de wederpartij het standpunt van verzoekster over het onverplicht staken van de activiteiten van de vennootschap inhoudelijk niet had betwist, en door vervolgens de vragen die aan de wederpartij hadden moeten worden gesteld, te blijven stellen aan verzoekster.
2.4. De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
3 De beoordeling
3.1. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2. Allereerst overweegt de wrakingskamer ten aanzien van de opmerkingen van verzoekster over het proces-verbaal van 8 september 2025, dat het proces-verbaal een zakelijke weergave is van hetgeen ter zitting is besproken. Voor zover het gaat om de aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggende discussie ter zitting, blijkt uit de reacties daarop van partijen dat het proces-verbaal de gang van zaken ter zitting correct heeft weergegeven. Hieruit kan dan ook geen schijn van partijdigheid worden afgeleid. De wrakingskamer zal het proces-verbaal zoals vastgesteld dan ook als uitgangspunt nemen voor haar beoordeling van het wrakingsverzoek.
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft de rechter vragen aan verzoekster gericht en daarbij onder meer de term “leegbloeden” gebruikt. De rechter heeft op dat punt ook doorgevraagd aan verzoekster. Anders dan verzoekster, ziet de wrakingskamer noch in de term “leegbloeden” noch in het bevragen van verzoekster (een schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de rechter door het woord “leegbloeden” te gebruiken geen oordeel gegeven of een standpunt ingenomen. Blijkens de schriftelijke reactie van de rechter heeft hij geprobeerd duidelijkheid te verkrijgen ten aanzien van het beroep van verzoekster op de Actio Pauliana. Het staat de rechter vrij om, bij het verkrijgen van duidelijkheid over de standpunten van partijen, in eigen bewoordingen vragen te stellen. Daarbij komt dat van een rechter verwacht mag worden ‘klare taal’ te gebruiken en helder te zijn in wat hij bedoelt. Naar het oordeel van de wrakingskamer biedt de woordkeuze van de rechter geen aanknopingspunt voor de objectieve schijn van partijdigheid.
3.4. Blijkens het proces-verbaal heeft de rechter naar aanleiding van de processtukken vragen aan verzoekster gesteld en gevraagd haar stellingname nader te concretiseren. Ook hier geldt dat het de rechter vrijstaat om vragen te stellen op de wijze die hij nodig acht. Het is ook aan de behandelend rechter om het verloop van de zitting in te richten en te bepalen in welke volgorde bepaalde kwesties worden besproken. Daarnaast is het aan de rechter om regie te voeren en beslissingen te nemen over bewijsrechtelijke kwesties in een geschil. De eventuele (on)juistheid hiervan ligt niet ter beoordeling voor aan de wrakingskamer. Ook hierin ziet de wrakingskamer daarom geen aanknopingspunt voor de objectieve schijn van partijdigheid.
3.5. Een en ander zou anders kunnen zijn als de gang van zaken ter zitting niet anders kan worden geïnterpreteerd dan dat deze een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opwekt. Daarvan is hier echter geen sprake. In dat verband overweegt de wrakingskamer dat verzoekster in de dagvaarding een beroep heeft gedaan op de Actio Pauliana. In zijn schriftelijke reactie naar aanleiding van het wrakingsverzoek heeft de rechter erop gewezen dat de wederpartij in de hoofdzaak hierop heeft gereageerd in haar conclusie van antwoord, op welke reactie verzoekster nog niet had kunnen reageren. In dat verband is de regiebeslissing van de rechter om op dit punt eerst vragen aan verzoekster te stellen logisch volgend op het debat tussen partijen en is deze keuze in elk geval niet van dien aard, dat deze niet anders kan worden begrepen als een blijk van vooringenomenheid. Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt hieruit geen (schijn van) vooringenomenheid, maar juist een poging om hoor en wederhoor toe te passen en de procedurele rechtvaardigheid te bevorderen.
3.6. Tot slot heeft verzoekster ter zitting van de wrakingskamer nog aangegeven het gevoel te hebben gehad tijdens de zitting van 8 september 2025 aan een vragenvuur te zijn onderworpen. Dit kan zo zijn, maar daaruit blijken geen objectieve feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Die feiten ontbreken.
3.7. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn er, alles afwegende, geen aanknopingspunten voor het aannemen van een objectieve schijn van partijdigheid van de rechter. Daarom wordt het wrakingsverzoek afgewezen. 4. De beslissing
De wrakingskamer
4.1. wijst het verzoek tot wraking af;
4.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3. beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan: • verzoekster p/a haar advocaat mr. C.G. Mensink; • de wederpartij in de hoofdzaak p/a de gemachtigde mr. R.J.W. Analbers; • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en L. Kelkensberg, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.P.A. Stok en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.