Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18352 - Rechtbank Den Haag - 6 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:183526 oktober 2025

Rechtsgebieden

StrafrechtStrafprocesrecht

Uitspraak inhoud

Wrakingskamer

wrakingnummer 2025/55 zaak- /rekestnummer: C/09/690976 / KG RK 25/1197

Beslissing van 6 oktober 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: verzoeker,

strekkende tot de wraking van:

mr. J. Snoeijer, rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de kantonrechter.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 26 augustus 2025;
  • het proces-verbaal van 26 augustus 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 15 september 2025.

1.2. Op 22 september 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is verzoeker verschenen. De kantonrechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen*.*

2 Het wrakingsverzoek

2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met nummer 11566229 MB VERZ 25-1797 tussen verzoeker en de het Openbaar Ministerie (CVOM). De hoofdzaak gaat om het beroep van verzoeker tegen de beslissing van de officier van justitie. Deze beslissing betreft een opgelegde boete van € 129,- voor door rood licht fietsen.

2.2. Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge wrakingsverzoek en zijn schriftelijke toelichting, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.

Proces-verbaal van 26 augustus 2025:“U bent bevooroordeeld ten opzichte van het Openbaar Ministerie en de politie, omdat u niet wilt erkennen dat deze personen hebben gelogen. Sterker nog, wanneer ik u hierop attendeer en zeg dat ik geen gelegenheid heb gehad om een verdediging voor te bereiden en aan te tonen dat deze personen op camera hebben gelogen, wilt u de zitting voortzetten zonder mij.”

Brief van verzoeker van 26 augustus 2025: “Derhalve wraakte ik, omdat:

Ik zonder advocaat, zonder dat het bewijsmateriaal bekeken is of bekeken kan worden en zonder mijn aanwezigheid effectief geen eerlijk proces kan krijgen. Bovendien zag ik de emotie oplopen bij de rechter. Ik noem dhr. Snoeijer bevooroordeeld ten bate van het OM en de politie. Hij zei zich niet voor te kunnen stellen dat agenten liegen. Dit is echter op beeld vastgelegd.”

2.3. De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3 De beoordeling

3.1. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.

3.2. Op basis van het dossier en wat verzoeker heeft aangevoerd tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek blijkt dat in de hoofdzaak discussie is ontstaan over beelden die verzoeker wilde inbrengen als bewijsmateriaal. De beelden konden tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak wel worden afgespeeld, maar zonder geluid. Verzoeker heeft aangegeven dat hij al aan het begin van de zitting in de hoofdzaak een beslissing van de kantonrechter wenste over – kort gezegd – de juistheid van de inhoud van de processen-verbaal van de politie en over zijn verzoek tot aanhouding van de zaak. Vervolgens is irritatie ontstaan bij de kantonrechter over het gedrag van verzoeker die, blijkens het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak en de schriftelijke reactie van de kantonrechter, door hem heen bleef praten. De kantonrechter heeft verzoeker vermaand hem niet te onderbreken en gezegd dat als hij dat wel zou doen, de behandeling van zijn zaak zonder hem zou worden voortgezet.

3.3. Niet is gebleken dat de verzoeker zich niet kan vinden in het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak. Uit de in het proces-verbaal van de zitting beschreven gang van zaken blijkt dat de kantonrechter nog niet was toegekomen aan het stellen van inhoudelijke vragen aan verzoeker, nog geen beslissing op diens verzoeken over de beelden en op het aanhoudingsverzoek had genomen, noch enig andere beslissing of oordeel over de zaak had gegeven. Het is aan de behandelend rechter om het verloop van de zitting in te richten en te bepalen in welke volgorde hij bepaalde kwesties wil bespreken. Ook de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de orde tijdens een mondelinge behandeling ligt bij de rechter. De rechter heeft daarbij de bevoegdheid om de aanwezige(n) een waarschuwing te geven en zo nodig te (laten) verwijderen indien de orde wordt verstoord. Vaststaat dat het in de hoofdzaak bij een waarschuwing is gebleven en dat verzoeker niet verwijderd is. Dat de rechter zich heeft uitgesproken over zijn irritatie, is in de ogen van de wrakingskamer juist transparant en geen blijk van vooringenomenheid.

3.4. De kantonrechter is blijkens het proces-verbaal niet anders dan bezig geweest met het ordelijk laten verlopen van de zitting door de beelden af te spelen, de inhoud van het proces-verbaal van de politie aan verzoeker voor te houden en verzoeker te vragen welke aanvullende bewijsmiddelen hij nog wilde inbrengen. Uit niets blijkt dat de kantonrechter een beslissing heeft genomen of uiting heeft gedaan die duidt op de schijn van partijdigheid. In het gedrag van de kantonrechter en in de door hem gestelde vragen ziet de wrakingskamer geen aanknopingspunt gezien voor een wrakingsgrond of voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.

3.5. Andere concrete feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de kantonrechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken eveneens. Daarom wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4 De beslissing

De wrakingskamer

4.1. wijst het verzoek tot wraking af;

4.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;

4.3. beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan: • de verzoeker; • de (adjunct) officier van justitie mr. I. van der Meijden; • de kantonrechter.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en L. Kelkensberg, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.P.A. Stok en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.