Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18335 - Rechtbank Den Haag - 6 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:183356 oktober 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Uitspraak inhoud

Wrakingskamer

wrakingnummer 2025/51 zaak- /rekestnummer: C/09/690070 / KG RK 25/1101

Beslissing van 6 oktober 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoekers] , domicilie kiezende te [plaats] , hierna te noemen: verzoekers, gemachtigde mr. P. Obbeek te Delft,

strekkende tot de wraking van

mr. M.H.J. Doornink, rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de kantonrechter.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 13 augustus 2025;
  • de mailwisseling van 22 augustus 2025 tussen de gemachtigden van verzoekers en de wederpartij in de hoofdzaak over het door mr. Obbeek verzochte uitstel van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 25 augustus 2025.

1.2. Op 22 september 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:

  • verzoekers, bijgestaan door de raadsman mr. P. Obbeek, advocaat te Delft;
  • de wederpartij in de hoofdzaak, [wederpartij in de hoofdzaak] , met zijn gemachtigden mrs. [naam 1] en [naam 2] , als toehoorders.

1.3. De kantonrechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2 Het wrakingsverzoek

2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met nummer 11444082 RL\ EXPL 24-23626 (hierna: de hoofdzaak) tussen verzoekers en de heer [wederpartij in de hoofdzaak] (hierna: de wederpartij). In de hoofdzaak heeft op 17 april 2025 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aan het einde van die mondelinge behandeling hebben verzoekers de kantonrechter gewraakt naar aanleiding van het door hem gegeven voorlopig oordeel. Dit wrakingsverzoek is op 12 mei 2025 behandeld door de wrakingskamer en bij beslissing van 26 mei 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:9345) afgewezen. In de beslissing is bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

2.2. Na de eerste wrakingsbeslissing in de hoofdzaak zijn verzoekers (als gedaagden in conventie) in de gelegenheid gesteld om per akte te reageren op de eiswijziging die namens de wederpartij (eiser in conventie) in de hoofdzaak is gedaan tijdens de mondelinge behandeling van 17 april 2025. Vanwege het eerste wrakingsverzoek hadden verzoekers daarop nog niet kunnen reageren. Op 8 juli 2025 hebben verzoekers deze akte genomen en daarbij ook hun eis in reconventie gewijzigd en aanvullende stukken ingediend. Hiertegen heeft de wederpartij op 8 juli 2025 per e-mail bezwaar gemaakt. Op 11 augustus 2025 is door de rechtbank aangekondigd dat vonnis zou worden gewezen op 20 augustus 2025. Na een e-mail van de gemachtigde van verzoekers is de vonnisbepaling bevestigd aan partijen door de griffier op 11 augustus 2025. Op 13 augustus 2025 hebben verzoekers de kantonrechter gewraakt.

2.3. Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Verzoekers geven - samengevat - aan dat de handelswijze van de kantonrechter leidt tot de vrees dat hun reconventionele vordering niet serieus wordt genomen en bij voorbaat buiten beschouwing wordt gelaten in de beoordeling. Dit hebben zij onderbouwd met de volgende gronden:

Wrakingsgrond a. Er is sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor, omdat tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 17 april 2025 onvoldoende mogelijkheid is geboden de door verzoekers geuite beschuldiging van het schenden van de geheimhoudingsplicht door de wederpartij nader toe te lichten. Daardoor is een essentieel standpunt van verzoekers niet besproken. Deze handelswijze van de kantonrechter schaadt het vertrouwen dat de zaak op eerlijke wijze wordt behandeld en wekt de schijn van vooringenomenheid. Wrakingsgrond b. Op de eiswijziging in reconventie van verzoekers, die ziet op de gestelde schending van de geheimhoudingsplicht, heeft de wederpartij in de hoofdzaak alleen procedureel gereageerd. Er heeft hierover dus ook na de zitting van 17 april 2025 geen inhoudelijk debat plaatsgevonden. Nu de kantonrechter na de akte van verzoekers van 8 juli 2025 zonder toelichting heeft aangekondigd dat vonnis wordt gewezen, is de kantonrechter kennelijk voornemens om de eiswijziging niet toe te staan, terwijl daarover onvoldoende partijdebat heeft plaatsgevonden. Ook hier is dus het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Ter zitting hebben verzoekers hieraan nog toegevoegd dat in de hoofdzaak de wederpartij wel is toegestaan zijn eis te wijzigen en dat dit een ongelijke procesbehandeling is die tevens afbreuk doet aan de schijn van een gelijke en onpartijdige behandeling van beide partijen.

2.4. De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3 De beoordeling

3.1. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Ad wrakingsgrond a.

3.2. Het verloop van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 17 april 2025 is reeds beoordeeld bij het eerste wrakingsverzoek. Naar het oordeel van de wrakingskamer is er geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden waaruit enig objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid van de kantonrechter zou blijken.

3.3. Wrakingsgrond a. kan daarom niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. ad wrakingsgrond b

3.4. De wrakingskamer acht voorstelbaar dat de aankondiging van het vonnis, zonder nadere toelichting, tot verwarring bij verzoekers heeft geleid. Andere processuele beslissingen waren immers ook denkbaar geweest. Zoals tijdens de zitting van de wrakingskamer is gebleken, waren verzoekers zich niet bewust van het bestaan van verschillende varianten van een vonnis. Zij wisten niet dat het bepalen van een vonnisdatum niet betekent dat altijd een eindvonnis zal worden gewezen, maar dat dat ook een tussenvonnis kan zijn, waarin op de door verzoekers ingediende eiswijziging kan worden beslist en/of andere beslissingen kunnen worden genomen die niet leiden tot een eindvonnis. De gewraakte kantonrechter heeft met andere woorden op dit moment nog niets beslist over de door de wederpartij ingediende eiswijziging in conventie en de reactie van verzoekers daarop en evenmin over de door verzoekers ingediende eiswijziging in reconventie met aanvullende stukken en het bezwaar van de wederpartij daartegen. De kantonrechter heeft enkel een vonnis aangekondigd. De aankondiging van het uitspreken van een vonnis betreft een procedurele beslissing die geen grond kan vormen voor wraking. Ook overigens ziet de wrakingskamer in de gang van zaken na de afwijzing van het eerste wrakingsverzoek geen oneerlijke behandeling van verzoekers of andere omstandigheden waarop de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de kantonrechter zou kunnen worden gebaseerd.

3.5. Wrakingsgrond b. kan daarom ook niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.

3.6. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4 De beslissing

De wrakingskamer

4.1. wijst het verzoek tot wraking af;

4.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;

4.3. beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan: • de verzoekers p/a hun advocaat mr. P. Obbeek; • de wederpartij in de hoofdzaak p/a zijn gemachtigden [naam 1] en [naam 2] ; • de kantonrechter.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, J.C.A.T. Frima en L. Kelkensberg, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.P.A. Stok en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.