ECLI:NL:RBDHA:2025:18208 - Rechtbank Den Haag - 2 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24314
geboren op [datum] van Turkse nationaliteit V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en
(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes - de Jonge).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag
[1] van eiser. Eiser is het hier niet mee eens. Hij heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep mede aan de hand van de beroepsgronden.
Procesverloop
- Eiser heeft op 4 juni 2022 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 23 mei 2025 in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. 3. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025 op zitting behandeld, samen met de beroepen van de echtgenote en de zoon van eiser. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Het asielrelaas
- Eiser stelt dat hij in Turkije problemen heeft gekregen omdat hij een kritische video heeft geplaatst op Facebook. Eiser is opgepakt en veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Ter onderbouwing heeft eiser een tenlastelegging, een gemotiveerd vonnis en een arrest van het gerechtshof overgelegd. Verder stelt eiser dat hij lid is van de politieke partij HDP, dat hij naar bijeenkomsten van deze partij ging en folders verspreidde. Als gevolg daarvan had eiser problemen met de Turkse overheid. Tot slot heeft eiser te maken gehad met discriminatie door zijn Koerdische afkomst.
Het bestreden besluit
-
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
-
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
-
De problemen vanwege het plaatsen van een filmpje op Facebook;
-
Het lidmaatschap en activiteiten voor de HDP;
-
Eiser heeft als Koerd te maken gehad met discriminatie.
De minister vindt het eerste en vierde asielmotief geloofwaardig. De minister vindt het tweede asielmotief niet geloofwaardig. Volgens Bureau Documenten zijn de stukken die eiser heeft overgelegd met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. De minister geeft de exacte onderzoeksmethoden van TOELT en Bureau Documenten niet prijs, om te voorkomen dat kwaadwillenden hiermee hun voordeel kunnen doen. Verder blijkt uit de url op de overgelegde documenten dat deze zijn geraadpleegd via het burgerportaal, wat aantoont dat de stukken niet door de advocaat aan eiser zijn toegestuurd. De minister vindt dat eiser niet samenhangend heeft verklaard over zijn strafzaak en het komt voor risico van eiser dat hij de video niet heeft bewaard of hiervan een back-up heeft gemaakt. De minister vindt verder op basis van de overgelegde lidmaatschapskaart wel geloofwaardig dat eiser lid was van de HDP, maar vindt niet aannemelijk dat eiser activiteiten voor de HDP verrichtte. Tot slot heeft de minister overwogen dat de discriminatie van eiser niet dusdanig is dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren.
Het onderzoek van Bureau Documenten
-
Eiser voert aan dat de minister niet mocht afgaan op de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten. Volgens eiser blijkt uit de formulering van de opdracht van de minister dat Bureau Documenten geen inhoudelijk onderzoek naar de overgelegde documenten heeft gedaan. De minister heeft Bureau Documenten namelijk verzocht om een verklaring van onderzoek, waardoor het onderzoek alleen heeft bestaan uit het opmaken van de verklaring en niet uit een hernieuwd inhoudelijk onderzoek. Eiser voert verder aan dat de minister ten onrechte geen inzage heeft gegeven in de onderliggende documenten en de onderzoeksmethoden. Het belang van de minister bij geheimhouding daarvan weegt volgens eiser niet op tegen zijn persoonlijke belang om daarvan kennis te kunnen nemen. De documenten spelen namelijk een centrale rol in de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas.
-
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielrelaas digitale prints overgelegd van een tenlastelegging, een gemotiveerd vonnis en een arrest van het gerechtshof.
7.1. Op 6 februari 2025 heeft een landenspecialist van TOELT
7.2. De minister heeft op 11 april 2025 Bureau Documenten verzocht om een verklaring van onderzoek op te maken, omdat de gemachtigde van eiser heeft gesteld dat het onderzoek niet door TOELT gedaan had mogen worden.
7.3. Op 21 mei 2025 heeft Bureau Documenten een verklaring van onderzoek afgegeven. Bureau Documenten heeft over alle drie documenten vastgesteld dat de opmaak en afgifte afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dat de documenten daarom met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Bureau Documenten kan niet vaststellen of de documenten inhoudelijk juist zijn.
7.4. De minister heeft in beroep een vergewisbrief van TOELT overgelegd, gedateerd op 2 juni 2025. Daarin komt TOELT, na inzage te hebben verkregen in de onderliggende stukken van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten en een nadere toelichting te hebben gekregen, tot de conclusie dat de verklaring van onderzoek inhoudelijk inzichtelijk is.
-
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling
[3] is een advies van Bureau Documenten een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarop de minister in beginsel mag afgaan. De minister moet wel nagaan of het advies van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen (zorgvuldigheid), de redenering daarin begrijpelijk is (inzichtelijkheid) en de getrokken conclusies daarop aansluiten (concludentie).[4] Er kunnen zich situaties voordoen waarin de vergewisplicht van de minister meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen.[5] Zo’n situatie doet zich in ieder geval voor als de conclusies van een verklaring van onderzoek in relatie tot de bevindingen naar aanleiding van dat onderzoek vragen oproepen, bijvoorbeeld als die bevindingen niet logischerwijs tot de daaraan verbonden conclusies leiden. Ook als een vreemdeling gemotiveerd heeft betwist dat een verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten, moet de minister nader invulling geven aan zijn vergewisplicht.[6] Als de minister heeft voldaan aan de vergewisplicht, is het aan eiser om de conclusies uit het deskundigenonderzoek gemotiveerd te betwisten, bijvoorbeeld door een contra-expertise. -
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is allereerst niet gebleken dat Bureau Documenten niet daadwerkelijk onderzoek zou hebben verricht naar de documenten van eiser. Het enkele feit dat de medewerker horen en beslissen in de e-mail met de onderzoeksopdracht aan Bureau Documenten verzoekt om het opmaken van een verklaring van onderzoek en de hoop uit dat dit op korte termijn kan aangezien zij ervan uitgaat dat het oordeel niet anders is dan dat van TOELT, is voor die conclusie niet voldoende. De inleiding van de verklaring van onderzoek vermeldt bovendien dat een documentdeskundige van Bureau Documenten een onderzoek heeft ingesteld. Verder wordt in de verklaring onder 2.1, 3.1 en 4.1 vermeld dat ‘na onderzoek van het document het volgende is gebleken (…)’. De rechtbank wijst verder op de Vakbijlage Bureau Documenten
[7] die als leeswijzer dient bij elke verklaring van onderzoek en waarin is aangegeven dat elk document door Bureau Documenten grondig en zorgvuldig wordt onderzocht. In de Vakbijlage is toegelicht hoe dit gebeurt. Eiser heeft zijn stelling dat geen daadwerkelijk onderzoek is gedaan niet op andere wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat Bureau Documenten zonder onderzoek te doen de verklaring van onderzoek zou hebben opgemaakt.
9.1. De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise heeft laten verrichten. Eiser heeft ook geen andere aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid of concludentie van het onderzoek van Bureau Documenten. De conclusies van TOELT en Bureau Documenten komen overeen en TOELT concludeert in de vergewisbrief dat de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten inzichtelijk is. Gelet hierop heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vergewisplicht en mocht hij afgaan op het onderzoek van Bureau Documenten.
9.2. De rechtbank overweegt verder dat de minister in het geval van eiser geen vertrouwelijke informatie over de onderzoeksmethoden en de conclusies van Bureau Documenten hoefde te delen met eiser. De minister kon daartoe wijzen op de zwaarwegende belangen uit het oogpunt van het onderzoeksbelang die geheimhouding rechtvaardigen. Eisers stelling dat de documenten een centrale rol spelen in zijn asielrelaas en dat zijn belang bij kennisname van de onderliggende stukken daarom zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de minister, is geen gemotiveerde betwisting van de verklaring van Bureau Documenten. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen aanleiding gezien om, op grond van artikel 8:45 of 8:29 van de Awb, inzage te vragen in de onderliggende stukken van het documentenonderzoek.
De problemen door het plaatsen van een video op social media
-
Eiser voert aan dat hij een plausibele verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij de video en screenshots niet heeft bewaard. Eiser heeft uit angst voor repercussies gehandeld en deze repercussies hebben zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt. De minister overweegt volgens eiser ten onrechte dat hij niet samenhangend heeft verklaard over zijn strafzaak. Eiser heeft als juridische leek in het nader gehoor een begrijpelijke, samenhangende en correcte weergave van de strafzaak geschetst, waarbij hij alle bijbehorende tijdstippen heeft benoemd. De minister heeft volgens eiser verder ten onrechte geconcludeerd dat uit de url van de overgelegde documenten blijkt dat de advocaat de documenten niet aan eiser heeft gestuurd.
-
De beroepsgrond slaag niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich allereerst op het standpunt kunnen stellen dat het voor rekening en risico van eiser komt dat hij de video niet heeft bewaard of hiervan een back-up heeft gemaakt. Het is in de eerste plaats aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Daarbij hoort ook het veiligstellen dan wel overleggen van de video. De minister heeft er daarbij op kunnen wijzen dat niet valt in te zien dat de video geen onderdeel uitmaakt van eisers strafdossier en dat eiser op die manier de video had kunnen achterhalen. Uit de door de minister aangehaalde passage uit het Algemeen Ambtsbericht Turkije van augustus 2023 blijkt namelijk dat tijdens een strafrechtelijk onderzoek informatie wordt opgeslagen in het UYAP-systeem. Wanneer de verdachte daadwerkelijk is aangeklaagd en er een rechtszaak in gang is gezet, zijn de stukken in UYAP te raadplegen door zowel de advocaat als de gedaagde.
[8]
11.1. De minister heeft eiser verder kunnen tegenwerpen dat hij niet samenhangend heeft verklaard over het verloop van zijn strafzaak en dat eisers verklaringen niet in overeenstemming zijn met de overgelegde stukken. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn rechtszaak op 5 juli 2018 is omgezet naar een publieke zaak, dat de zaak is verder gegaan, dat hij op een gegeven moment is veroordeeld en toen in beroep is gegaan.
11.2. De minister heeft er tot slot op kunnen wijzen dat eisers verklaring dat hij de stukken uit zijn strafdossier van zijn advocaat heeft gekregen
Het lidmaatschap van en de activiteiten voor de HDP
-
Eiser stelt dat hij met het overleggen van het lidmaatschapsdocument van de HDP een oprechte inspanning heeft geleverd om zijn asielrelaas te staven. Hij kon niet eerder over het document beschikken. De minister concludeert volgens eiser ten onrechte dat eiser niet lid was van de HDP, geen activiteiten heeft verricht en daardoor geen problemen zou hebben ondervonden.
-
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister in het bestreden besluit onder andere verwijst naar de motivering in het voornemen. In het voornemen heeft de minister overwogen dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten die het asielmotief volledig onderbouwen en aan eiser tegengeworpen dat hij niet voldoet aan artikel 31, zesde lid en onder a, b, c en e van de Vw.
[14] De minister heeft in het bestreden besluit het lidmaatschap van de HDP van eiser alsnog geloofwaardig geacht, omdat eiser bij de zienswijze een lidmaatschapspasje heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister eiser allereerst kunnen tegenwerpen dat hij niet heeft toegelicht waarom hij het pasje niet eerder heeft overgelegd en tijdens de gehoren niet over het afschrift van het pasje heeft gesproken. Daarmee heeft eiser geen oprechte inspanning verricht om zijn aanvraag te staven. Bovendien heeft eiser met het lidmaatschapspasje zijn gestelde activiteiten voor de HDP niet onderbouwd. Verder heeft de minister kunnen tegenwerpen dat eisers verklaringen over het asielmotief geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. Eiser heeft namelijk niet eenduidig verklaard over de vraag of hij problemen heeft gehad door zijn lidmaatschap en de activiteiten voor de HDP. Eiser heeft tijdens het gehoor bij de KMar op 4 juni 2022 verklaard dat hij bij de HDP zit, naar bijeenkomsten ging en dat de Turkse overheid hem daarom als gevaar ziet, dat hij steeds gecontroleerd werd door de politie en een huiszoeking heeft gehad. In het nader gehoor heeft eiser echter verklaard dat hij geen problemen heeft gehad vanwege zijn lidmaatschap van de HDP.[15] Eiser heeft deze tegenstrijdigheid niet betwist. Tot slot heeft de minister kunnen overwegen dat eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. De minister heeft daarbij kunnen verwijzen naar het feit dat eiser documenten heeft overgelegd die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Gelet hierop heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom hij de activiteiten van eiser voor de HDP niet geloofwaardig vindt.
De ondervonden discriminatie als Koerd
-
Eiser voert aan dat de minister met de conclusie dat de discriminatie van eiser als Koerd niet zo was dat eiser niet op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren, miskent dat de strafrechtelijke vervolging met zich zal brengen dat eiser als Koerd in Turkije op alle deelgebieden zal vastlopen in het maatschappelijk verkeer. Bovendien is de reeds ondervonden discriminatie al zo ernstig dat eiser onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kon functioneren.
-
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de discriminatie die eiser heeft ondervonden niet zo ernstig was dat eiser en zijn gezin onmogelijk op sociaal of maatschappelijk gebied konden functioneren. Uit eisers verklaringen blijkt namelijk dat hij in Turkije twee appartementen had, dat hij en zijn echtgenote werkten en dat de kinderen naar school gingen. Niet is gebleken dat eiser en zijn gezin geen toegang hadden tot onderwijs, huisvesting, werk of medische zorg. Ook is niet gebleken dat dit in de toekomst anders zal zijn, al dan niet als gevolg van de gestelde strafrechtelijke veroordeling.
Kennelijk ongegrond
-
Eiser voert aan dat de minister zijn aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Eiser heeft geen kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
-
De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft op de zitting toegelicht dat de aanvraag van eiser kennelijk ongegrond is verklaard omdat eiser verklaringen over het verloop van de strafzaak en over het wel of niet in het burgerportaal kunnen heeft afgelegd die inconsequent en tegenstrijdig zijn met landeninformatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister eisers aanvraag op basis daarvan kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond, mede gelet op wat de rechtbank heeft overwogen onder 11.1 en 11.2. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij geen kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, leidt niet tot een ander oordeel.
Conclusie en gevolgen
- De minister heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten - Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
Team Onderzoek en Expertise Land en Taal.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1764, r.o. 4.2.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2765.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636.
Te raadplegen op: https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1297828_1/.
Pagina 18 van het Algemeen Ambtsbericht Turkije augustus 2023.
Pagina 8 van het nader gehoor.
Pagina 23 van het nader gehoor.
Pagina 12 van het nader gehoor.
Pagina 21 van het nader gehoor.
Pagina 22 van het nader gehoor.
Vreemdelingenwet 2000.
Pagina 9 en 15 van het nader gehoor.