ECLI:NL:RBDHA:2025:18127 - Rechtbank Den Haag - 2 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.45518
geboren op [geboortedatum] 1999, Gambiaanse nationaliteit, V-nummer: [v-nummer], eiser, (gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en
(gemachtigde: L.Verhaegh).
Procesverloop
Verweerder heeft eiser op 28 augustus 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 19 september 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van de tenuitvoerlegging van de bewaringsmaatregel en heeft verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 september 2025 een op die dag vastgestelde voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft op 21 september 2025 beroepsgronden kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft verweerder op 22 september 2025 in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de beroepsgronden. Verweerder heeft op 23 september 2025 gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
De rechtbank heeft op 23 september 2025 na ontvangst van de reactie op de beroepsgronden bepaald dat het volgberoep ter zitting zal worden behandeld.
De rechtbank heeft het volgberoep op 30 september 2025 op zitting behandeld. De rechtbank heeft eiser niet opgeroepen. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
-
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de oplegging en voortduring van de maatregel eerder beoordeeld en heeft in haar uitspraak van 16 september 2025 vastgesteld dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was (ECLI:NL:RBLIM:2025:8940, niet gepubliceerd). In de onderhavige procedure beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de voortduring van maatregel vanaf het sluiten van het onderzoek op 9 september 2025 tot aan de sluiting van het onderzoek ter zitting op 30 september 2025.
-
Eiser heeft in zijn beroepsgronden aangegeven dat hij op 16 september 2025 een aanvraag heeft gedaan om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw te verlenen vanwege zijn gezondheidssituatie. Eiser heeft een kopie van deze aanvraag en de medische stukken die daaraan ten grondslag liggen overgelegd. Eiser heeft ook de ontvangstbevestiging van deze aanvraag overgelegd en daaruit blijkt dat verweerder heeft aangegeven dat uiterlijk op 11 november 2025 op het verzoek om uitstel wordt beslist. Eiser stelt dat de toepassing van artikel 64 Vw leidt tot opschorting van de vertrekplicht en uitzetting en de bewaring daarom moet worden opgeheven. Ook stelt eiser dat het aannemelijk is dat hij detentieongeschikt is omdat vaststaat dat de zorg die hij nodig heeft niet beschikbaar is in het detentiecentrum en hij ook niet in staat is om de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, dan wel dat zijn fysieke en psychische omstandigheden door een gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. Ook zijn er geen aanwijzingen dat eiser zich zal onttrekken omdat hij zich onder toezicht van Vluchtelingen in de Knel heeft geplaatst. Door zijn persoonlijke medische situatie is de bewaring onevenredig bezwarend en dient zijn belang om in vrijheid te worden gesteld te prevaleren boven het belang van verweerder om de maatregel te laten voortduren. Eiser verzoekt de rechtbank om de bewaring op te heffen, hem in vrijheid te stellen en hem in aanmerking te brengen voor schadevergoeding.
-
Verweerder heeft zich in zijn briefverweer op het standpunt gesteld dat de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en ook reeds is geoordeeld dat niet hoefde te worden volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft kennis genomen van alle overgelegde medische stukken en heeft aangegeven dat de medische dienst van het DTC ook hiervan op de hoogte is en er diverse onderzoeken lopen. Verweerder vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij detentieongeschikt is of dat de medische zorg die in en vanuit het DTC wordt geboden ontoereikend is. Eiser heeft voorts niet onderbouwd dat hij de bewaring niet op verantwoorde wijze kan ondergaan, dan wel dat zijn medische omstandigheden zullen verslechteren als de bewaring voortduurt. Verweerder heeft benoemd dat het onttrekkingsrisico ongewijzigd is en een lichter middel bestaande uit een meldplicht en het voeren van vertrekgesprekken niet hebben geleid tot eisers vertrek. Verweerder heeft voorts aangegeven dat eisers medische omstandigheden zullen worden beoordeeld in de procedure die is ingeleid met de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw te verlenen. Verweerder heeft er op gewezen dat eiser door deze aanvraag geen procedureel rechtmatig verblijf verkrijgt en dat er nog niet is beslist op deze aanvraag, zodat de terugkeerverplichting nog niet hoeft te worden opgeschort. Verweerder stelt zich op het standpunt dat omdat er nog niet is beslist dat uitstel van vertrek moet worden verleend, er voor het voortduren van de maatregel van uit mag worden gegaan dat eisers medische situatie niet leidt tot een schending van artikel 3 EVRM en het terugkeerbesluit nog werking heeft. Verweerder heeft aangegeven dat in de periode waarin nog niet is beslist op de aanvraag om uitstel van vertrek, hij niet zal overgaan tot de uitzetting van eiser. Verweerder verzoekt de rechtbank om het volgberoep ongegrond te verklaren en de bewaringsmaatregel te laten voortduren.
-
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt hiertoe het navolgende.
-
Eiser is in bewaring gesteld om zijn terugkeer naar Gambia voor te bereiden en om de verwijderingsprocedure uit te voeren. De grondslag voor deze maatregel is een op 4 maart 2024, als besluitonderdeel van een meeromvattende beschikking, vastgesteld terugkeerbesluit, dat is aangevuld op 11 maart 2024 en dat definitief is geworden door de uitspraak van de Afdeling op 15 augustus 2024.
-
Het Hof heeft in het arrest Adrar van 4 september 2025 (arrest van het Hof van 4 september 2025 in de zaak Adrar, GB tegen de Minister van Asiel en Migratie, C-313/25 PPU, ECLI:EU:C:2025:647) voor recht verklaard dat de bewaringsrechter verplicht is om zo nodig ambtshalve na te gaan of het beginsel van non-refoulement en/of het belang van het kind en het familie- en gezinsleven, bedoeld in respectievelijk artikel 5, onder a) en b), van richtlijn 2008/115, zich verzetten tegen de verwijdering.
-
De rechtbank merkt allereerst op dat in deze verklaring voor recht weliswaar niet is benoemd dat de bewaringrechter ook zo nodig ambtshalve moet nagaan of de gezondheidstoestand van de in bewaring gestelde vreemdeling zich verzet tegen de verwijdering, maar dat het evident is, gelet op de nadere precisering in dit arrest van richtlijn 2008/115, dat de verplichting voor de bewaringsrechter ziet op alle in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen. Artikel 5 van richtlijn 2008/115 bepaalt dat bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn rekening moet worden gehouden met het belang van het kind, het familie- en gezinsleven, de gezondheidstoestand van de betrokken derdelander en dat het beginsel van non-refoulement moet worden geëerbiedigd. De bewaringsrechter is dus verplicht om te controleren of deze belangen en dit beginsel aan de uitvoering van het terugkeerbesluit in de weg staan. Indien de vreemdeling vanwege deze belangen en/of het beginsel van non-refoulement niet kan worden verwijderd, ontbreekt het zicht op uitzetting. Indien het zicht op uitzetting ontbreekt kan de maatregel niet strekken tot de verwijdering en is de bewaring onrechtmatig en zal de rechtbank de maatregel opheffen en deze derdelander in vrijheid stellen. Dat het Hof in de verklaring voor recht in het arrest Adrar niet heeft betrokken dat de bewaringsrechter ook zo nodig ambtshalve moet nagaan of de gezondheidstoestand van de derdelander in de weg staat aan de uitvoering van het terugkeerbesluit, is gelegen in de feiten en omstandigheden in de procedure waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld. In die procedure bestonden de relevante artikel 5-belangen alleen uit het belang van het kind en het privéleven (verwijzingsuitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7570 en einduitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:16727).
-
De rechtbank heeft de oplegging van de maatregel aan eiser reeds rechtmatig bevonden. In haar uitspraak van 9 september 2025 heeft de rechtbank onder verwijzing naar het arrest Adrar gemotiveerd dat het beginsel van non-refoulement niet in de weg staat aan de uitvoering van het terugkeerbesluit omdat eerder een inhoudelijke beoordeling van het refoulementrisico heeft plaatsgevonden, er geen gewijzigde omstandigheden naar voren zijn gebracht of anderszins zijn gebleken en overigens het terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd.
-
De rechtbank overweegt dat de verplichting voor de bewaringsrechter om na te gaan of het beginsel van non-refoulement en/of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen aan de uitvoering van het terugkeerbesluit in de weg staan een voortdurende beoordeling vergt. De verplichtingen die voor alle autoriteiten uit artikel 5 van richtlijn 2008/115 voortvloeien gelden namelijk gedurende de gehele periode dat deze richtlijn ten uitvoer wordt gelegd. De bewaringsrechter die de rechtmatigheid van de voortduring van de tenuitvoerlegging van de bewaringsmaatregel beoordeelt in een zogenoemde volgberoep-procedure zal dus ook moeten nagaan of het terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd. De rechtbank merkt hierbij op dat deze beoordeling uitsluitend betrekking kan hebben op de te toetsen periode. Uitgangspunt in een volgberoep-procedure is dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en dus is geoordeeld dat op het moment van oplegging van de maatregel het terugkeerbesluit kon worden uitgevoerd en de maatregel mocht worden opgelegd om de verwijdering voor te bereiden en om de verwijderingsprocedure uit te voeren. De rechtbank dient zich er dus van te vergewissen of in de te toetsen periode sprake is van gewijzigde omstandigheden waaruit zou volgen dat het beginsel van non-refoulement en/of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen alsnog tot de conclusie leiden dat de verwijdering niet kan plaatsvinden.
-
Eiser heeft medische informatie overgelegd en onderbouwd dat deze stukken ten grondslag zijn gelegd aan zijn verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat uit artikel 8, aanhef en onder j, Vw volgt dat eiser door het indienen van een dergelijke aanvraag geen procedureel rechtmatig verblijf verkrijgt. Eiser verzoekt om uitstel van vertrek en dus om opschorting van de terugkeerverplichting, maar valt onder de werkingssfeer van richtlijn 2008/115 en de rechtsgevolgen van het op 4 maart 2024 vastgestelde terugkeerbesluit worden dus niet opgeschort door het enkele indienen van deze aanvraag. Dit betekent dat de terugkeerverplichting die eiser vanwege het terugkeerbesluit heeft, tenminste blijft bestaan totdat op zijn aanvraag om uitstel van vertrek is beslist. Dit betekent ook dat verweerder verplicht is om eiser te verwijderen indien eiser niet uit eigen beweging aan zijn terugkeerverplichting voldoet. Voor zover eiser heeft gesteld dat de maatregel moet worden opgeheven, reeds vanwege het indienen van een aanvraag om uitstel van vertrek, slaagt dit dus niet.
-
In de uitspraak van 16 september 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een onttrekkingsrisico en dat verweerder niet heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat indien nu een lichter middel wordt opgelegd dit onttrekkingsrisico niet langer bestaat. Eiser wordt weliswaar begeleid door Vluchtelingen in de Knel maar dit is ook bij de uitspraak op het eerste beroep betrokken. De rechtbank overweegt voorts dat op grond van de door eiser overgelegde medische stukken niet worden vastgesteld dat eiser detentieongeschikt is. Weliswaar staat eiser onder behandeling van medisch specialisten, echter uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat de behandeling niet langer wordt ondergaan in het ziekenhuis in Eindhoven, maar dat de behandeling is overgenomen door het ziekenhuis in Rotterdam. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de geplande behandelingen van eiser zijn doorgegaan en dat de reeds voor de inbewaringstelling geplande afspraak ook is doorgegaan en dat eiser door DVO vanuit het DTC naar het ziekenhuis is begeleid en na deze afspraak weer is teruggebracht. De reeds ingezette medische behandeling is dus voortgezet en anders dan in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 juli 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:13522) niet vanwege de enkele inbewaringstelling onderbroken. De stelling van eiser dat in het DTC de benodigde zorg niet kan worden geboden is dus op zichzelf bezien juist, maar indien de benodigde behandeling wel vanuit het DTC kan plaatsvinden en kan worden voortgezet, staat de gezondheidstoestand niet zonder meer in de weg aan de inbewaringstelling. Dat sprake is van detentieongeschiktheid omdat de noodzakelijke zorg niet voorhanden is in het DTC volgt de rechtbank dan ook niet. Dat eiser de in en vanuit het DTC geboden zorg niet op verantwoorde wijze kan ondergaan is niet onderbouwd en faalt, net als de niet onderbouwde stelling dat de gezondheid van eiser achteruitgaat door de inbewaringstelling, waarbij de rechtbank herhaalt dat de beoordeling die de rechtbank verricht alleen betrekking heeft op de voortduring van de tenuitvoerlegging van de maatregel in de te toetsten periode.
-
Verweerder heeft in zijn briefverweer aangegeven dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft verkregen door zijn aanvraag om uitstel van vertrek te verlenen, maar dat verweerder in de periode dat een besluit wordt genomen op deze aanvraag, eiser niet zal worden uitgezet. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat ten tijde van het onderzoek ter zitting nog niet is beslist op deze aanvraag en ook niet bekend is wanneer dit zal gebeuren.
-
De rechtbank heeft partijen ter zitting de vraag voorgehouden of de beslissing van verweerder om vanaf 16 september 2025, de dag waarop eiser een aanvraag om uitstel van vertrek heeft ingediend, eiser in bewaring te houden maar tegelijkertijd te beslissen om niet tot verwijdering over te gaan, betekent dat de maatregel op dat moment niet strekte ter fine van verwijdering en daarom moet worden opgeheven.
-
De rechtbank komt, na partijen hierover ter zitting in de gelegenheid te hebben gesteld om een standpunt in te nemen en deze standpunten te hebben besproken, tot de conclusie dat de bewaring rechtmatig heeft voortgeduurd. De bewaringsmaatregel die beoogt de terugkeer naar het land van herkomst te verzekeren is gebaseerd op artikel 15 van richtlijn 2008/115 waarin is bepaald dat tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring kunnen houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. In de te toetsen periode is de voorbereiding van de verwijdering van eiser doorgegaan. Weliswaar was reeds een LP aangevraagd, maar ook in andere gevallen worden derdelanders niet in vrijheid gesteld in afwachting van de verkrijging van een LP omdat de derdelander, daargelaten het onttrekkingsrisico, beschikbaar moet blijven voor het voeren van vertrekgesprekken en een mogelijke presentatie. Dat verweerder bereid is om eiser niet te verwijderen zolang niet is beoordeeld of uitstel van vertrek moet worden verleend acht de rechtbank zorgvuldig, temeer nu verweerder vanwege het ontbreken van rechtmatig verblijf verplicht is om de verwijdering wel ter hand te nemen. Op dit moment heeft bovendien te gelden dat indien verweerder niet had besloten om eiser niet te verwijderen totdat beslist is of uitstel van vertrek moet worden verleend, verweerder niet in staat zou zijn geweest om eiser te verwijderen omdat verweerder in afwachting is van de verkrijging van een LP van de Gambiaanse autoriteiten. Het is dus niet zo dat zicht op uitzetting ontbreekt omdat verweerder tijdelijk niet tot de effectuering van het terugkeerbesluit overgaat. De maatregel strekt dan ook in de te toetsen periode tot de voorbereiding van de terugkeer van eiser.
-
Verweerder heeft op vragen van de rechtbank verder aangegeven dat het BMA reeds is betrokken bij het verzoek van eiser om uitstel van vertrek en dat BMA heeft aangegeven de resultaten van de diagnostiek en behandeling die recent vanuit het DTV heeft plaatsgevonden noodzakelijk te achten om deugdelijk te kunnen adviseren over het verzoek van eiser om uitstel van vertrek te verlenen. De rechtbank overweegt dat verweerder zorgvuldig handelt jegens eiser en ook de vereiste voortvarendheid betracht. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat BMA op de hoogte is dat eiser in bewaring is gesteld en dat verweerder ook zal zorgdragen dat voortvarend wordt beoordeeld of aan eiser uitstel van vertrek wordt verleend. Verweerder heeft ook op vragen van de rechtbank aangegeven dat indien een LP wordt verkregen voordat is beslist op het verzoek om uitstel van vertrek, niet zonder meer tot verwijdering zal worden overgegaan.
-
De rechtbank concludeert dat de maatregel in de te toetsen periode rechtmatig ten uitvoer is gelegd. De maatregel dient om de terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren en dit doel is niet komen te vervallen door de garantie van verweerder dat eiser niet wordt verwijderd voordat deugdelijk is beoordeeld of de medische problemen van eiser aan het uitvoeren van het terugkeerbesluit in de weg staan. Door niet tot verwijdering over te gaan alvorens te beslissen op het verzoek om uitstel van vertrek geeft verweerder invulling aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 5 van richtlijn 2008/115. Verweerder dient gedurende de gehele terugkeerprocedure rekening te houden met de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen en verweerder dient te allen tijde het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen. Deze verplichtingen gelden ook voor de rechter. Eiser heeft verzocht om uitstel van vertrek en met het overleggen van actuele medische gegevens stelt hij in wezen dat zijn persoonlijke situatie aanzienlijk is gewijzigd ten opzichte van het moment waarop het terugkeerbesluit werd vastgesteld. Dit betekent dat de bewaringsrechter die de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel die is opgelegd om de terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit voeren controleert, ook moet controleren of het verwijderingsbesluit kan worden uitgevoerd. Op grond van de thans overgelegde stukken, de overige stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, komt de rechtbank niet tot de conclusie dat nu reeds moet worden geoordeeld dat de gezondheid van eiser aan zijn terugkeer naar zijn land van herkomst in de weg staat. Zicht op uitzetting ontbreekt op dit moment ook niet om andere redenen. Verweerder hoeft ook nu niet te volstaan met de oplegging van een lichter middel. De omstandigheid dat eiser om uitstel van vertrek heeft verzocht, leidt op zichzelf bezien niet tot de conclusie dat de voortduring van de maatregel niet langer noodzakelijk, niet langer proportioneel of inmiddels onevenredig bezwarend is geworden. Verweerder werkt voortvarend aan de verwijdering waarbij de rechtbank opmerkt dat weinig handelingen kunnen worden verricht omdat verweerder in afwachting is van de verkrijging van een LP.
-
De rechtbank stelt derhalve vast de maatregel in de te toetsen periode rechtmatig heeft voortgeduurd en verklaart het beroep daarom ongegrond en brengt eiser daarom ook niet in aanmerking voor schadevergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 2 oktober 2025
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.