Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.26541

(gemachtigde: mr. I. Özkara),

en

de minister van Asiel en Migratie [1] (gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning met het doel ‘verblijf bij echtgenote’. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

  1. Eiser heeft op 28 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij zijn echtgenote, mevrouw [referente] (referente). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 juni 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om het beroep op 28 juli 2025 op zitting te behandelen. Eiser en gemachtigde hebben zich per bericht van 25 juli 2025 afgemeld voor de zitting. De minister heeft zich ook met een bericht op 25 juli 2025 afgemeld voor de zitting.Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit

  1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wil verblijf als familie- of gezinslid bij referente. Zij werkt in Nederland als werknemer[2] en heeft de Turkse nationaliteit.

  2. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.[3] Daarvoor is onder meer nodig dat eiser voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning. Eén van die voorwaarden is dat de vreemdeling of de persoon bij wie hij zal verblijven zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, het zogenoemde middelenvereiste. Volgens de minister heeft eiser niet aangetoond dat hij ten laste komt van referente en dat hij voldoet aan het middelenvereiste. Ook is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan eiser in aanmerking komt voor een vrijstelling vanwege het Turks associatierecht.[4] Eiser heeft familieleven met referente. De minister heeft een belangenafweging in het kader van artikel van het 8 van het EVRM gemaakt en heeft die in het nadeel van eiser laten uitvallen. De minister heeft ook geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Heeft de minister voldoende gemotiveerd dat niet voldaan is aan het middelenvereiste?

  1. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste. Eiser wijst in dit verband op de arresten Chakroun[5] en Khachab[6] van het Hof van Justitie. Op grond daarvan moet de minister een individuele beoordeling maken, waarbij hij moet betrekken of verwacht kan worden dat referente haar inkomen zal behouden. Deze beoordeling moet redelijk en evenredig zijn. Volgens hem heeft de minister in zijn afweging onvoldoende betrokken dat referente een arbeidscontract voor onbepaalde tijd heeft en daarmee duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Ze heeft tot op heden voor haar gezin kunnen zorgen zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand. Het inkomen van referente is weliswaar tijdelijk lager geweest door haar zwangerschap en bevalling, maar ze werkt inmiddels weer volop en onderhandelt over loonsverhoging. Daarnaast heeft eiser toegelicht dat zijn bruto jaarinkomen € 40.000 is, wat ten onrechte niet is meegenomen in de besluitvorming. Verder heeft de minister nog altijd de mogelijkheid om het verblijf in te trekken als later blijkt dat referente niet meer voldoet aan het middelenvereiste. Het is volgens eiser niet redelijk om vast te houden aan het normbedrag omdat het verder gaat dan noodzakelijk is. Tot slot meent eiser dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.[7]

5.1. De rechtbank stelt voorop dat uit zowel het arrest Chakroun als het arrest Khachab volgt dat de minister een individuele beoordeling moet maken. De rechtbank overweegt dat het arrest Chakroun niet gaat over de duurzaamheid van de middelen. In zoverre mist het arrest Chakroun in deze zaak relevantie. Het Hof van Justitie heeft in de zaak Khachab bepaald dat wanneer de bevoegde autoriteit beoordeelt of de gezinshereniger voldoende middelen van bestaan heeft om een gezin te onderhouden, de bevoegde autoriteit moet kijken of de gezinshereniger een jaar lang na de datum van indiening van het verzoek om gezinshereniging nog steeds beschikt over die middelen. Er moet een op de toekomst gerichte beoordeling worden gemaakt. In deze beoordeling mag de bevoegde autoriteit wel meewegen hoe de financiële situatie van de gezinshereniger was in de zes maanden voordat de aanvraag werd ingediend. Uit het arrest Khachab volgt verder dat de minister bij zijn beoordeling of de vreemdeling en referente duurzaam beschikken over middelen van bestaan alle relevante omstandigheden moet betrekken. In de richtsnoeren van 3 april 2014 voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging[8] zijn concrete elementen genoemd die bij die beoordeling een rol kunnen spelen, waaronder de kwalificaties van de gezinshereniger, de stabiliteit van de inkomsten ondanks een tijdelijk dienstverband en de situatie op de arbeidsmarkt.[9] De rechtbank overweegt verder dat het aan eiser is om de individuele omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling in het kader van het arrest Khachab naar voren te brengen en te onderbouwen.[10]

5.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser beschikt niet over een mvv en kan niet van het mvv-vereiste worden vrijgesteld, omdat niet is voldaan aan alle andere overige voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eén van die overige voorwaarden is dat referente als verblijfsgever duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt.[11] De minister stelt zich terecht op het standpunt dat niet voldaan is aan dit middelenvereiste. De minister heeft terecht geconcludeerd dat de inkomensgrens van voldoende middelen van bestaan niet wordt gehaald.[12] Uit de overgelegde loonstroken van de maanden september, oktober en november 2022 en interne overheidsgegevens[13] blijkt dat het inkomen van referente niet aan de gestelde norm voldoet en onvoldoende is. Dat wordt door eiser overigens ook niet betwist. Ten aanzien van de individuele omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat referente tot op heden geen beroep heeft gedaan op sociale bijstand, een onvoldoende bijzondere omstandigheid is. Referente heeft geen stabiel inkomen en haar inkomsten zijn structureel te laag om te voldoen aan de inkomensgrens. Bovendien fluctueren haar inkomsten en is niet concreet gemaakt hoe het voornemen om meer te gaan werken en opslag te vragen in de praktijk heeft uitgepakt. Het feit dat de referente tot op heden geen sociale bijstand heeft aangevraagd, verandert hier niets aan. Zowel eiser als referente hebben namelijk niet met documenten aangetoond hoe hun maandelijkse kosten (zoals boodschappen en vaste lasten) worden gedekt met de huidige inkomsten van de referente. Het betoog van eiser dat het vasthouden aan het normbedrag onredelijk is slaagt daarom niet. Verder heeft de minister het gestelde inkomen van eiser niet ten onrechte niet meegenomen in de beoordeling van het middelenvereiste. De hoofdregel bij gezinsmigratie is dat een referent duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan moet beschikken.[14] Daarom wordt in dit geval het inkomen van referente beoordeeld en wordt eisers inkomen in beginsel niet meegenomen in de beoordeling of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder de beperking van verblijf als familie- of gezinslid. De individuele benadering biedt echter ruimte om ook rekening te houden met de legaal verworven inkomsten van de reeds rechtmatig hier te lande verblijvende vreemdeling die verblijf bij een referent beoogt, indien die referent zelf niet aan het middelenvereiste voldoet.[15] De minister merkt hierbij terecht op dat van deze situatie geen sprake is, omdat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en ook nooit heeft gehad. Dat betwist eiser in beroep ook niet. Dat betekent dat de minister terecht het inkomen van eiser niet heeft meegenomen in de beoordeling. Tot slot stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat er in eisers geval geen aanleiding is wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag van eiser toch in te willigen. Eiser heeft namelijk geen bijzondere omstandigheden aangevoerd. Gelet op het voorgaande heeft de minister terecht het middelenvereiste tegengeworpen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn aanvraag voor verblijf bij zijn echtgenote in stand blijft. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.M. Hampsink, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Zoals bedoeld in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).

Op grond van paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000.

De Associatieovereenkomst van 1963, het Aanvullend Protocol van 1980 en Besluit 1/80 die geldt voor Turkse werknemers en hun familieleden.

Hof van Justitie 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117 (Chakroun).

Hof van Justitie 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285 (Khachab).

Zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.

COM (2014) 2010, paragraaf 4.4.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1998.

Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1481.

Zoals bedoeld in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 en artikel 3.71 van het Vb 2000.

Zoals bedoeld in artikel 3.74 van het Vb 2000.

Interne administratiesystemen die toegang geven tot de gegevens van het Uitvoeringsinstituut voor Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeentelijke sociale diensten.

Artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 3.22 van het Vb 2000.

WI 2021/7, middelen van bestaan.


Voetnoten

Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.

Zoals bedoeld in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).

Op grond van paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000.

De Associatieovereenkomst van 1963, het Aanvullend Protocol van 1980 en Besluit 1/80 die geldt voor Turkse werknemers en hun familieleden.

Hof van Justitie 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117 (Chakroun).

Hof van Justitie 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285 (Khachab).

Zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.

COM (2014) 2010, paragraaf 4.4.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1998.

Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1481.

Zoals bedoeld in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000 en artikel 3.71 van het Vb 2000.

Zoals bedoeld in artikel 3.74 van het Vb 2000.

Interne administratiesystemen die toegang geven tot de gegevens van het Uitvoeringsinstituut voor Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeentelijke sociale diensten.

Artikel 7 van de Gezinsherenigingsrichtlijn en artikel 3.22 van het Vb 2000.

WI 2021/7, middelen van bestaan.