Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17792 - Rechtbank Den Haag - 30 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1779230 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 25/486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres (gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

Bij besluit van 8 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd zijn eerdere besluiten van 27 januari 2014 en 3 maart 2022 te herzien.

Bij besluit van 4 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Op 21 juni 2025 heeft eiseres haar beroepsgronden aangevuld.

De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1 Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1988, is op [datum] 2006 18 jaar geworden. Zij heeft op 9 augustus 2013 een Wajong-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts heeft onderzoek gedaan en heeft in het rapport van 24 januari 2014 geconcludeerd dat eiseres beperkingen heeft ten aanzien van psychische stress en dat gezien de citoscore en praktijkschooladvies eiseres niet belastbaar is te achten voor al te ingewikkeld werk. De beperkingen van eiseres zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 1 april 2011. Bij besluit van 27 januari 2014 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag na de 18e verjaardag ligt en zij voorafgaand aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet heeft gestudeerd. Op grond daarvan heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat geen recht op Wajong bestaat.

1.2 Eiseres heeft op 24 april 2019 opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 11 juli 2019 is deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet op het spreekuur van de verzekeringsarts is verschenen.

1.3 Eiseres heeft op 6 januari 2022 opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 3 maart 2022 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, op de grond dat er geen nieuwe of andere feiten zijn om terug te komen op het besluit van 27 januari 2014. Eiseres heeft het hiertegen ingediende bezwaar op 22 mei 2022 ingetrokken.

2.1 Op 10 mei 2023 heeft eiseres wederom een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft zij aangegeven dat bij haar sprake is van autisme, depressie en trauma.

2.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van 10 mei 2023 afgewezen, op de grond dat er geen nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn die reden geven om de besluiten van 27 januari 2014 en 3 maart 2022 te herzien.

2.3. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) rapport uitgebracht. Hierin vermeldt zij dat eiseres in 2013 voor het eerst is beoordeeld voor de Wajong in verband met een laattijdige aanvraag. Eiseres was destijds bekend met psychische klachten, welke klachten zijn ontstaan na de leeftijd van 18 jaar. De verzekeringsarts die het onderzoek destijds heeft gedaan had daarbij ook het vermoeden op het bestaan van een beperkt verstandelijk vermogen, waarop een expertise werd ingezet. De uitslag van dat expertise-onderzoek kon echter niet bijdragen aan het oordeel vanwege malingering. Desondanks nam de verzekeringsarts beperkingen aan, rekening houdend met een beperkt verstandelijk vermogen en de psychische klachten. Verder heeft de verzekeringsarts vermeld dat uit de informatie van GGZ Rivierduinen Kristal van 29 april 2024 blijkt dat uiteindelijk de diagnose verstandelijke beperking, mate van ernst licht gesteld wordt. Een lichte verstandelijke beperking is niet een mate van ernst waarbij er alleen daarop gesteld kan worden dat er sprake moet zijn van een Wajong toekenning. Uit de overige informatie van GGZ Rivierduinen over de autisme en verstandelijke beperking komt volgens de verzekeringsarts b&b naar voren dat de beperkingen die bij de beoordeling in 2013 zijn aangenomen passend zijn. De verzekeringsarts b&b heeft verder opgemerkt dat uit het dossier blijkt dat eiseres van 4 augustus 2010 tot 7 april 2011 heeft gewerkt dat zij daaruit verdiensten had van boven de 75% van het minimumloon, zodat zij met haar medische aandoeningen in werk heeft kunnen functioneren. Al met al concludeert de verzekeringsarts b&b dat er geen medische argumenten zijn die het plausibel maken dat er in 2013 meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden.

2.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en daarbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts b&b.

Standpunt eiseres in beroep

  1. Eiseres voert aan dat zij als gevolg van haar autisme en LVB (licht verstandelijke beperking) zeer waarschijnlijk langere tijd compensatie (camouflage) gedrag heeft laten zien waarna zij uiteindelijk vast is gelopen. Zij laat een beeld zien van sociaal wenselijk gedrag maar daarna stort zij in en volgt er error en paniek, zoals haar behandelaar ook schrijft, met als gevolg een zeer wisselende belastbaarheid. Als gevolg van het wisselende gedrag en belastbaarheid, wat ook te zien is in de korte tijd dat zij werkte en op alle andere transitie momenten in haar leven, volgt depressie en paniek en zelfs decompensatie. Het is volgens eiseres duidelijk dat haar autisme ook al bestond tijdens de eerste aanvraag, maar juist doordat zij (impulsieve) relaties aanging en moeder werd, raakte zij overbelast, ontregelde zij dermate dat zij bij een crisisdienst terecht kwam. Dat blijkt ook uit het feit dat zij haar eigen kinderen niet kan opvoeden en een slechte zelfverzorging heeft. Het is volgens eiseres dan ook onbegrijpelijk dat er geen beperkingen zijn vastgesteld in doelmatig handelen, zelfstandig handelen en handelingstempo. Ook is er vanwege de wisselende belastbaarheid reden om een urenbeperking aan te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

  1. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

4.1. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die vóór dat besluit niet konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.

4.2. Vaste jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) is dat als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (ECLI:NL:CRVB:2016:5115).

4.3. Bij de beoordeling of de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit onredelijk of onjuist is, maar de vraag of dat besluit onmiskenbaar onjuist is. Van onmiskenbare onjuistheid is sprake als bij oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek al blijkt dat het oorspronkelijke besluit onjuist is (.ECLI:NL:CRVB:2024:118).

4.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Evenmin is gebleken dat sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit. De rechtbank licht dit toe.

De aanvraag uit 2013 is afgewezen omdat eiseres niet tot de doelgroep behoort. Er zijn destijds beperkingen vastgesteld en die zijn vastgelegd in de FML. Daarbij is geoordeeld dat sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden en dat zij aangewezen is op werkzaamheden conform de FML. Deze mogelijkheden kan eiseres duurzaam benutten en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is vastgesteld op 1 april 2011. Nu deze datum ruim na haar 18e verjaardag ligt en zij voorafgaand aan deze datum niet heeft gestudeerd, is de aanvraag afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de onderhavige procedure afdoende heeft gemotiveerd dat de klachten van eiseres reeds bij de beoordeling in 2013 bekend waren. De verzekeringsarts geeft aan dat met de klachten voortkomend uit (thans gestelde diagnose) autisme en verstandelijke beperking in 2013 al rekening is gehouden en dat gezien de informatie van Kristal, die nu bekend is geworden, over de autisme en verstandelijke beperking de destijds in 2013 aangenomen beperkingen nog altijd passend zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat de door eiseres aangevoerde gronden geen aanleiding geven af te wijken van de conclusies van de verzekeringsarts uit 2013. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank merkt nog op dat de omstandigheid dat thans de diagnose autisme en verstandelijke beperking bekend is geworden niet maakt dat dit als een nieuw feit beschouwd dient te worden, het gaat immers op de klachten en de daaraan verbonden beperkingen. De klachten zijn leidend, niet de vaststelling van de oorsprong van die klachten. Hieruit volgt dat verweerder terecht de herziening heeft afgewezen. Van onmiskenbare onjuistheid van het besluit waarvan herziening wordt gevraagd is de rechtbank niet gebleken.

4.5. Nu er voorts geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling is er geen reden om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen wordt dan ook afgewezen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.