ECLI:NL:RBDHA:2025:17781 - Rechtbank Den Haag - 25 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/690321 / KG ZA 25-833
Vonnis in kort geding van 25 september 2025
in de zaak van
1 KT STAR S.A.E. te New Maadi, Egypte,2. KT KINETICS TECHNOLOGY S.P.A. te Rome, Italië,
eisers, advocaat: mr. J.C. Tomson,
tegen
**EMED PIPELINE B.V.**te Den Haag, gedaagde, advocaat: mr. M. Deckers.
Partijen worden hierna afzonderlijk aangeduid als ‘KT Star’, ‘KT Kinetics’ en ‘EMED’. Eisers worden gezamenlijk aangeduid als ‘KT c.s.’ (vrouwelijk enkelvoud).
1 De procedure
1.1. De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
-
de dagvaarding van met producties 1 tot en met 20;
-
de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3; en
-
de aanvullende producties 21 tot en met 24 van de zijde van KT c.s..
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2025. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht, waarbij de advocaten van beide partijen pleitnotities hebben overgelegd. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2 De feiten
2.1. KT Kinetics is een aannemer in de olie- en gassector. KT Star is een groepsvennootschap van KT Kinetics en verleent procestechnische diensten. De vennootschap naar Egyptisch recht East Mediterranean Gas Company S.A.E. (hierna: EMG) is eigenaar van een gaspijpleiding van Ashkelon (Israël) naar El Arish (Egypte). EMED is een Nederlandse joint venture die in 2019 een belang van 39% in EMG heeft verworven voor $ 527 miljoen en daarmee ook het exclusieve gebruiksrecht van de pijpleiding heeft verkregen.
2.2. KT c.s. heeft tot medio 2012 diensten aan EMG verleend. Op verzoek van EMG zijn die diensten en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten in 2012 beëindigd. De daaruit voortvloeiende geschillen zijn in arbitrage beslecht welke in 2016 heeft geleid tot twee vaststellingsovereenkomsten. EMG verbond zich in de vaststellingsovereenkomsten de hoofdsommen van $ 20 miljoen en € 4.223.790,- te voldoen op (uiterlijk) 30 juni 2016. De vaststellingsovereenkomsten leidden tot het beëindigen van de arbitrale procedures en de vorderingen van KT c.s. werden bij Awards by Consent toegewezen.
2.3. EMG heeft de in de vaststellingsovereenkomsten erkende bedragen niet betaald. KT c.s. heeft sinds 2019 geprobeerd de arbitrale vonnissen in, met name, Egypte ten uitvoer te leggen, maar is daarin niet geslaagd. KT c.s. heeft in Nederland exequaturverzoeken ingediend en conservatoir beslag laten leggen op alle vorderingen die EMG op EMED heeft of zal verkrijgen uit bestaande rechtsverhoudingen, waaronder de vorderingen die EMG op EMED heeft uit hoofde van de overeenkomst waarin het exclusieve gebruik van de EMG Pijpleiding door EMED is overeengekomen, de Capacity, Lease and Operatorship Agreement (hierna: CLOA). Het beslagexploot is op 11 juni 2025 aan EMED betekend en op 13 juni 2025 aan EMG overbetekend.
2.4. De mondelinge behandeling van de exequaturverzoeken staat gepland op 5 februari 2026.
2.5. Per e-mail van 24 juni 2025 heeft de advocaat van EMED aan de advocaat van KT c.s. geschreven dat EMED pas de dag tevoren met het beslagverzoek bekend was geraakt, dat zij bereid was een volledige en juiste verklaring af te leggen maar daartoe tien tot veertien dagen nodig had, en dat de situatie vanaf de datum van beslaglegging ongewijzigd zou blijven. In reactie op deze e-mail is namens KT c.s. gereageerd dat zij akkoord was met het verzoek om uitstel.
2.6. Op 28 juli 2025 heeft de advocaat van EMED twee ingevulde formulieren Verklaring Derdenbeslag (hierna: de Verklaring) aan de advocaat van KT c.s. gestuurd. De Verklaring is voorzien van een toelichting waarin EMED, voor zover hier van belang, het volgende aan KT c.s. heeft meegedeeld:
“KT Star en KT Kinetics Technology trachten beslag te leggen op gelden waarvan zij menen dat deze door EMED Pipeline aan East Mediterranean Gas Company S.A.E. (EMG) verschuldigd zijn. EMED Pipeline heeft verklaard dat er tussen haar en EMG geen rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan die momenteel aanleiding geeft tot betalingen door EMED Pipeline aan EMG.
Op 30 juni 2019 hebben EMED Pipeline en EMG een overeenkomst gesloten – de Capacity, Lease and Operatorship Agreement (CLOA) – betreffende het gebruik door EMED Pipeline van de EMG-pijpleiding voor het transport van aardgas van Israël naar Egypte. De pijpleiding is in eigendom van EMG. In 2021 heeft EMG alle vorderingen die voortvloeien uit de CLOA gecedeerd aan de National Bank of Egypt (NBE). Deze cessie is op 9 april 2021 aan EMED Pipeline meegedeeld door middel van een exploot dat door een Nederlandse deurwaarder is betekend. De enige inkomsten die EMG onder de CLOA genereert, bestaan uit transporttarieven die EMED Pipeline aan EMG verschuldigd is. Deze gelden worden door EMED Pipeline echter gebruikt om namens EMG diverse betalingen te doen, waaronder aflossingen op een uitstaande lening die EMG aan NBE verschuldigd is. Alle gelden die EMED Pipeline namens EMG ontvangt, worden, kortom, uitsluitend aangewend voor verplichtingen van EMG, zodat er geen resterende middelen beschikbaar zijn voor enige betalingen door EMED Pipeline aan EMG.”
2.7. Bij brief van 31 juli 2025 heeft KT c.s. EMED verzocht de Verklaring nader te staven door uiterlijk op 4 augustus 2025 om 17:00 uur over te gaan tot het overleggen van de CLOA, het exploot van 9 april 2021 waaruit de cessie blijkt en een overzicht van betalingen die EMED namens of ten behoeve van EMG heeft verricht sinds de datum van het beslag, onderbouwd door documenten waaruit de rechtsverhoudingen blijken en de overboekingen. EMED is niet binnen de gestelde termijn overgegaan tot het verstrekken van de gevraagde stukken.
2.8. Bij brief van 5 augustus 2025 heeft de advocaat van KT c.s. de advocaten van EMED aangeschreven met de boodschap dat EMED haar verplichting de Verklaring te staven met de daarvoor benodigde bescheiden schendt en dat de Verklaring interne tegenstrijdigheden bevat en niet juist kan zijn. Voorts heeft de advocaat EMED gesommeerd uiterlijk 8 augustus 2025 om 17:00 uur de volgende bescheiden te overleggen:
“(a) De CLOA en de Gas Transportation Agreement ("GTA"). (b) Het exploot van 9 april 2021, waaruit blijkt dat EMG alle (bestaande en toekomstige) vorderingen op EMED aan NBE heeft gecedeerd. Mocht het exploot slechts de mededeling van cessie bevatten, dan is ook de cessieakte of -overeenkomst noodzakelijk. (c) Een overzicht van betalingen die EMED sinds 11 juni 2025 namens EMG heeft uitgevoerd.”
2.9. Op 4 september 2025 heeft de advocaat van EMED aan de advocaat van KT c.s. deels zwartgelakte kopieën van de CLOA van 30 juni 2019 en van het deurwaardersexploot van 9 april 2021 gestuurd.
3 Het geschil
3.1. KT c.s. vordert, na vermindering van eis ter zitting, dat de voorzieningenrechter EMED bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I. gebiedt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een ondubbelzinnige, volledige en naar waarheid afgelegde verklaring derdenbeslag af te leggen, die voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en is gestaafd door de relevante bescheiden, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- de Capacity, Lease and Operatorship Agreement;
- de Gas Transportation Agreement;
- een overzicht van betalingen die EMED namens of ten behoeve van EMG heeft verricht sinds de datum van het beslag (11 juni 2025), onderbouwd door documenten waaruit de rechtsverhoudingen blijken (overeenkomsten) en de overboekingen (bankafschriften); en
- een overzicht van de aan EMG dan wel de National Bank of Egypt (hierna: NBE) verschuldigde bedragen en de datum waarop de bedragen opeisbaar worden. II. aan KT c.s. een dwangsom te betalen van € 250.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het vonnis voldoet, tot een maximum van € 25.000.000,- is bereikt; en III. in de proceskoten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. KT c.s. legt aan haar vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. Op 11 juni 2025 is bij EMED conservatoir derdenbeslag gelegd. Op grond van artikel 476a en 476b Rv jo. artikel 720 Rv is EMED verplicht een volledige, ondubbelzinnige en naar waarheid afgelegde verklaring derdenbeslag te doen en deze te staven door de daarvoor benodigde bescheiden te overleggen. EMED is deze verplichting niet nagekomen. Nadat KT c.s. herhaaldelijk om de verklaring heeft verzocht, ontving zij pas op 28 juli 2025 een formulier met een summiere toelichting, waarin EMED stelde dat tussen haar en EMG geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan EMG op het tijdstip van het beslag nog iets van EMED te vorderen had, heeft of nog zal krijgen. Volgens EMED zijn de enige inkomsten die EMG geniet de door haar op grond van de CLOA toekomende transporttarieven en EMED beweert verder dat de vorderingen van EMG op EMED aan de NBE zijn gecedeerd. De verklaring van EMED is globaal, vaag en inhoudelijk tegenstrijdig, terwijl uit de jaarrekening van EMED blijkt dat deze niet juist kan zijn. KT c.s. stelt dat de verklaring van EMED daarom gelijk moet worden gesteld aan het niet-afleggen van een verklaring en vordert dat EMED alsnog haar wettelijke verplichting nakomt en de verklaring gestaafd door de relevante documenten aflegt.
3.3. EMED voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken.
4 De beoordeling
4.1. De vraag die voorligt is of EMED met haar verklaring en de door haar overgelegde bescheiden heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van artikel 720 jo. de artikelen 476a en 476b Rv. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat dat het geval is. De voorzieningenrechter licht hierna toe hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
4.2. De wet schrijft voor dat de derde-beslagene verplicht is een verklaring af te leggen na twee weken na het leggen van conservatoir beslag. Deze verklaring geschiedt in beginsel conform het bij AMvB vastgestelde formulier en dient door de derde-beslagene te worden gedagtekend en ondertekend. Voorts moet de verklaring ‘met redenen omkleed’ zijn, dat wil zeggen gemotiveerd, en vergezeld gaan van de in artikel 476a lid 2, aanhef en sub a tot en met f, Rv bedoelde gegevens. De verklaring wordt gericht tot de deurwaarder die het beslag heeft gelegd of tot de advocaat die voor de beslaglegger optreedt en gaat zoveel mogelijk vergezeld van afschrift van tot staving dienende bescheiden. De wet koppelt in het geval van conservatoir beslag geen sanctie aan het niet of niet tijdig afleggen van de verklaring, maar de conservatoire beslaglegger kan de derde-beslagene in kort geding wel dwingen de vereiste verklaring af te leggen en de in artikel 476b lid 2 Rv bedoelde tot staving dienende bescheiden te overleggen, eventueel onder verbeurte van een dwangsom. Dit kan het geval zijn wanneer de derde daarmee volledig in gebreke blijft of wanneer aan die verklaring zodanige gebreken kleven dat deze de beslaglegger geen enkel houvast biedt bij de beoordeling of zijn beslag doel heeft getroffen. De verplichting om een verklaring af te leggen, vergezeld van de tot staving dienende bescheiden, is immers een verbintenis uit de wet waarvan nakoming kan worden gevorderd. Onder omstandigheden kan een onwaarachtige verklaring die tot nadeel aan de zijde van de beslaglegger lijdt, onrechtmatig zijn en de beslagene schadeplichtig maken.
4.3. De voorzieningenrechter constateert dat EMED op 28 juli 2025 een verklaring derdenbeslag heeft gedaan en de Verklaring, middels de toelichting per brief, heeft gemotiveerd. In de toelichting verklaart EMED dat tussen haar en EMG een rechtsverhouding bestaat, namelijk de CLOA, maar dat deze rechtsverhouding geen aanleiding geeft tot betalingen door EMED aan EMG omdat EMG alle vorderingen die voortvloeien uit de CLOA heeft gecedeerd aan de NBE. Op 4 september 2025 heeft EMED twee tot staving dienende bescheiden overgelegd: de CLOA en het deurwaardersexploot van 9 april 2021 met een Assignment of Right. Uit de CLOA blijkt dat EMED de EMG-pijpleiding en de volledige capaciteit daarvan exclusief mag gebruiken en exploiteren. Daarbij is EMED verplicht alle operationele kosten die nodig zijn voor het beheer en gebruik van de pijpleiding te dragen. Indien de operationele kosten hoger zijn dan de door EMED ontvangen tarieven, mag EMED het tekort verrekenen met de aan EMG verschuldigde gebruikskosten. Het saldo, als daarvan sprake is, moet EMED aan EMG betalen. Uit het exploot met de Assignment of Right blijkt vervolgens dat EMG alle vorderingen die zij uit hoofde van de CLOA heeft op EMED, heeft overgedragen aan de NBE.
4.4. KT c.s. stelt zich op het standpunt dat zij op basis van de Verklaring en de overgelegde bescheiden niet in staat is in kaart te brengen welke vorderingen door haar beslag zijn getroffen. Daartoe voert zij onder meer aan dat zij niet kan nagaan of de vorderingen van EMG op EMED wel overdraagbaar zijn omdat uit de bescheiden niet blijkt welk recht van toepassing is op de CLOA en omdat het mogelijk is dat in de zwartgelakte delen van de CLOA voorwaarden zijn opgenomen die de overdraagbaarheid van vorderingen beperken. Ook voert KT c.s. aan dat in de Assignment of Right niet wordt gesproken van de overdracht van toekomstige vorderingen en dat zij niet kan beoordelen of het toepasselijke rechtsstelsel een overdracht van toekomstige vorderingen wel toestaat. Voorts stelt KT c.s. dat de Verklaring evidente onjuistheden bevat. Daartoe voert zij onder meer aan dat uit de jaarrekening van 2024 blijkt dat EMED een winst van $ 7 miljoen heeft genoten van haar deelneming in EMG, hetgeen volgens KT c.s. niet kan als EMG afstand heeft gedaan van haar enige inkomen. Ook wijst KT c.s. op het feit dat EMED op 6 november 2019 voor een bedrag van $ 297 miljoen aandelen in EMG heeft gekocht, terwijl, uitgaande van het verhaal van EMED, EMG sinds 1 augustus 2019 geen waarde meer vertegenwoordigde.
4.5. Hoewel KT c.s. weerspreekt dat zij dit kort geding gebruikt als een verkapte betwistingsprocedure op de voet van artikel 477a Rv, is de voorzieningenrechter met EMED van oordeel dat hetgeen KT c.s. in deze procedure heeft aangevoerd, moet worden opgevat als een betwisting van de Verklaring van EMED. KT c.s. heeft herhaaldelijk gesteld dat de Verklaring onjuistheden bevat en heeft ter zitting aangevoerd dat zij duidelijk heeft laten zien dat de stelling van EMED dat het beslag geen doel heeft getroffen, onjuist is. Ook heeft KT c.s. ter zitting naar voren gebracht dat de reeds verstrekte bescheiden haar voldoende in staat stellen gaten in de Verklaring te schieten, maar dat zij op basis van de huidige bescheiden in een betwistingsprocedure niet kan aantonen hoe het wél zit. De vorderingen van KT c.s. zijn dan ook niet gericht op het verkrijgen van een beter inzicht in haar verhaalspositie, maar op het verkrijgen van aanvullende bescheiden om de onjuistheid van de Verklaring te kunnen aantonen. Een dergelijke informatieplicht gaat het wettelijk kader echter te buiten. Indien een conservatoir beslaglegger meent dat de door de derde-beslagene verstrekte inlichtingen en bescheiden onjuist zijn of aanvulling behoeven, dient hij de in artikel 477a lid 2 Rv voorgeschreven weg te bewandelen. Aanwijzingen daarvoor zijn te vinden in het systeem van de wet. Hierbij is in de eerste plaats van belang dat in artikel 720 Rv niet is bepaald dat artikel 477a Rv van overeenkomstige toepassing is bij conservatoir derdenbeslag. Verder is van belang dat in artikel 723 Rv (in verbinding met artikel 722 Rv) uitdrukkelijk is bepaald dat de in artikel 477a Rv bedoelde bevoegdheden niet ingaan vóórdat vier weken zijn verstreken sinds de betekening van de executoriale titel aan de derde. Op grond van dit alles moet worden aangenomen dat pas op het moment dat een tegen EMG gewezen veroordelend vonnis in de executoriale fase verkeert èn de in artikel 723 Rv bedoelde termijn is verstreken, aan KT c.s. als beslaglegger de bevoegdheid toekomt om de verklaring van EMED in rechte te betwisten en/of aanvulling daarvan te eisen. Van een in de executoriale fase verkerend (tegen EMG gewezen) vonnis is geen sprake, zodat de door KT c.s. ingestelde vordering thans prematuur is.
4.6. Het voorgaande gaat niet op indien de verstrekte inlichtingen en stukken evident onjuist zijn of dusdanig beperkt zijn zodat deze in feite gelijk gesteld kunnen worden aan het weigeren van het afleggen van een complete en met stukken onderbouwde verklaring. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de toelichting van KT c.s. en de stukken waarop zij zich beroept, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de Verklaring evidente onjuistheden bevat. De inhoud van het jaarverslag roept weliswaar vragen op over de inhoud van de Verklaring, maar die vragen zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een evidente onjuistheid. Zoals overwogen in randnummer 4.5, dienen deze vragen aan de orde te komen in de betwistingsprocedure van artikel 477a Rv. Verder kan KT c.s. niet worden gevolgd in haar stelling dat de CLOA op dusdanige wijze zwart gelakt is dat KT c.s. hieruit nauwelijks relevante informatie kan afleiden. EMED heeft voldoende toegelicht welke passages zij niet zwart gelakt heeft en de leesbare passages geven ondersteuning aan de Verklaring. In de verklaringsprocedure moet worden uitgemaakt of EMED eventueel meer passages uit de CLOA zichtbaar moet maken. Volledigheidshalve overweegt de voorzieningenrechter dat in het geval de zwartgelakte versie van de CLOA geen getrouw beeld geeft van de verplichtingen van EMED, dit onder omstandigheden als een onrechtmatige daad jegens KT c.s. kan worden aangemerkt.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van KT c.s. worden afgewezen. KT c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten van EMED worden begroot op:
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen van KT c.s. af,
5.2. veroordeelt KT c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als KT c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025.
NHS