ECLI:NL:RBDHA:2025:17645 - Rechtbank Den Haag - 25 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8460
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder (gemachtigde: M.A. Brouwer).
Inleiding
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen een brief van verweerder van 3 mei 2024 waarin verweerder eiser eraan heeft herinnerd dat hij een achterstand heeft in de betalingsregeling die hij met verweerder heeft afgesproken.
In het besluit van 9 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift aan de rechtbank doorgestuurd om het te behandelen als beroepschrift.
Eiser heeft op 19 november 2024 en 14 januari 2025 aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Overwegingen
1.1. Eiser ontving een WW-uitkering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Bij besluit van 26 juli 2011 heeft verweerder de WW-uitkering en toeslag van eiser over de periode van 31 mei 2010 tot en met 27 februari 2011 herzien en over die periode een bedrag van € 2.532,58 bruto van eiser teruggevorderd, omdat eiser niet aan verweerder heeft doorgegeven dat zijn partner inkomsten uit arbeid heeft. Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft verweerder eiser in verband daarmee een boete opgelegd van € 260,-.
1.2. Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft verweerder over de periode van 28 maart 2011 tot en met 25 september 2011 een bedrag van € 265,20, dat eiser te veel als voorschot aan WW-uitkering heeft ontvangen, van eiser teruggevorderd.
1.3. Verweerder heeft in een brief van 21 maart 2024 eiser bevestigd dat met hem een betalingsregeling is afgesproken die inhoudt dat hij vanaf 1 april 2024 maandelijks een bedrag van € 100,- betaalt op de vorderingen van verweerder.
1.4. In de brief van 3 mei 2024 heeft verweerder eiser eraan herinnerd dat hij een achterstand heeft in de betalingsregeling die hij met verweerder heeft afgesproken. Tegen deze brief heeft eiser bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
- In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser niet binnen zes weken na de besluiten van 26 juli 2011, 4 augustus 2011 en 16 oktober 2015 (hierna ook te noemen: de primaire besluiten) bezwaar tegen die besluiten heeft gemaakt. De primaire besluiten staan daarom in rechte vast. Eiser heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden vermeld waarmee hij kan aantonen dat de primaire besluiten niet juist waren. Verweerder komt daarom niet terug op de primaire besluiten. Daarnaast heeft verweerder berekend wat eisers aflossingscapaciteit is. Die is hoger dan het bedrag dat eiser volgens de betalingsregeling moet betalen. De andere schulden die eiser heeft, zijn niet preferent. De vordering van verweerder gaat daarom voor op de andere schulden.
De beroepsgronden van eiser
- Eiser heeft gesteld dat hij wel binnen zes weken na de primaire besluiten bezwaar heeft gemaakt tegen die besluiten. Hij heeft nooit iets van verweerder gehoord over de bezwaren. Hij heeft verder gesteld dat de primaire besluiten niet juist zijn en dat verweerder ten onrechte bedragen van hem heeft teruggevorderd.
De beoordeling door de rechtbank
4.1. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 3 mei 2024. De rechtbank is van oordeel dat die brief geen besluit is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met die brief worden namelijk geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven geroepen. De brief herinnert eiser er alleen aan dat hij een achterstand heeft in de betalingsregeling. De verplichting voor eiser om de vorderingen van verweerder te betalen is namelijk al ontstaan met de primaire besluiten van 26 juli 2011, 4 augustus 2011 en 16 oktober 2015. Die verplichting is niet het gevolg van de brief van 3 mei 2024.
4.2. In de Awb is geregeld dat alleen tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt. Omdat de brief van 3 mei 2024 geen besluit is, kon eiser daartegen geen bezwaar maken. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Staan de primaire besluiten in rechte vast?
4.3. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten en dat die besluiten daarom in rechte vast staan. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij destijds wel binnen zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten. Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat bezwaarschriften van eiser tegen die besluiten niet bekend zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij destijds bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten. De brief van verweerder van 3 juni 2010 die eiser in beroep heeft ingediend, is daarvan geen bewijs. In die brief wordt bevestigd dat op 2 juni 2010 het bezwaarschrift van eiser is ontvangen. Die brief kan niet gaan over een bezwaarschrift tegen de primaire besluiten. De primaire besluiten zijn namelijk van een latere datum. Nu eiser tegen de primaire besluiten geen bezwaar heeft gemaakt, staan die besluiten in rechte vast. Dat betekent dat de discussie over deze besluiten gesloten is.
Herziening?
4.4. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat niet gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat de primaire besluiten niet onjuist zijn. Verweerder komt daarom niet terug op de primaire besluiten. Daaruit leidt de rechtbank af dat verweerder het bezwaar van eiser heeft behandeld als een verzoek om herziening van de primaire besluiten. Omdat verweerder in het bestreden besluit voor het eerst heeft beslist op het verzoek om herziening, zal de rechtbank het beroepschrift, voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om herziening, op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift aan verweerder doorzenden.
4.5. Ter voorlichting van eiser overweegt de rechtbank het volgende. Bij een verzoek om herziening moet de indiener van het verzoek nieuwe feiten en omstandigheden vermelden waaruit volgt dat de besluiten waar hij herziening van vraagt onjuist zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft vermeld uit welke nieuwe feiten en omstandigheden blijkt dat de primaire besluiten niet juist zijn. Dat verweerder het verzoek om herziening heeft afgewezen is gelet daarop te begrijpen. Verweerder moet echter nog beslissen op het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om herziening. De rechtbank mag de bezwaarfase niet passeren.
Overigens
- Zoals de rechtbank op de zitting met eiser heeft besproken, kan hij hulp vragen bij de schuldenfunctionaris van de rechtbank of bij de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente als hij problemen heeft met de aflossing van zijn schulden. Als er wijzigingen zijn in zijn inkomen of als hij vermoedt dat de berekening van zijn aflossingscapaciteit niet klopt, kan hij daarover contact opnemen met de afdeling invordering van het Uwv.
Proceskosten
- Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, omdat verweerder het bezwaar tegen de brief van 3 mei 2024 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank zal dit alsnog doen. Verder zal verweerder nog moeten beslissen op het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om herziening van de primaire besluiten.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
verklaart het bezwaar tegen de brief van 3 mei 2024 niet-ontvankelijk;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
-
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
-
bepaalt dat het beroep, voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om herziening, ter behandeling als bezwaarschrift aan verweerder wordt doorgezonden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.