ECLI:NL:RBDHA:2025:17392 - Rechtbank Den Haag - 25 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/7283
The Hague Real Estate Services B.V., te Den Haag, eiseres
(gemachtigde: M. Slot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder (gemachtigde: M.A. Brouwer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [werkneemster] uit [woonplaats] .
Inleiding
Bij besluit van 26 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een verplichting tot loondoorbetaling tot 4 november 2024 (loonsanctie) opgelegd omdat zij zich niet voldoende heeft ingespannen voor de re-integratie van de werkneemster [werkneemster] (verder: werkneemster).
Bij besluit van 23 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft op 10 oktober 2024, 29 oktober 2024 en 4 november 2024 aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft op 21 oktober 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend en op 10 december 2024 een reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 9 december 2024 overgelegd.
De werkneemster heeft op 31 juli 2025, 1 augustus 2025, 12 augustus 2025 en 13 augustus 2025 haar standpunt meegedeeld.
Eiseres heeft op 12 augustus 2025 een reactie ingediend op het standpunt van de werkneemster.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam 1] en [naam 2] , de gemachtigde van eiseres, de bedrijfsarts [naam 3] en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
-
Werkneemster was bij eiseres werkzaam als officemanager voor 40 uur per week. Op 8 november 2021 heeft zij zich ziekgemeld. Op 16 augustus 2023 heeft de werkneemster een aanvraag voor een WIA
[1] -uitkering ingediend. Verweerder heeft de behandeling van deze aanvraag uitgesteld en bij het primaire besluit aan eiseres een loonsanctie opgelegd, inhoudende dat eiseres het loon van de werkneemster moet doorbetalen tot 4 november 2024, omdat zij niet voldaan heeft aan haar re-integratieverplichtingen. -
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat aan eiseres een verlenging van de doorbetalingsverplichting van het loon van de werkneemster tot 4 november 2024 dient te worden opgelegd. Volgens verweerder is er geen sprake van een bevredigend re-integratieresultaat en zijn de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende geweest, omdat de re-integratie in spoor 1 en 2 onvoldoende voortvarend ter hand is genomen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het rapport van arbeidsdeskundige b&b van 18 juli 2024. In dat rapport heeft de arbeidsdeskundige b&b vermeld dat uit het dossier blijkt dat er in februari/maart 2023, en vanaf juli 2023, sprake is geweest van benutbare mogelijkheden. Dat dan in eerste instantie wordt gekeken naar hervatting in het eigen werk is logisch en voorstelbaar. Als deze inspanningen niet leiden tot een bevredigend re-integratieresultaat moeten echter ook andere mogelijkheden binnen spoor 1 worden bezien. En -hoewel deze mogelijkheden binnen een klein bedrijf vaak beperkt zijn- moeten zij wel inzichtelijk worden gemaakt en worden verantwoord. Er kan niet worden volstaan met de opmerking dat re-integratie in eigen werk het maximaal haalbare resultaat vormt. Ook ten aanzien van spoor 2 is terecht vastgesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals verwoord in Werkwijzer Poortwachter. Er was na één jaar re-integratie geen sprake van een concreet perspectief op structurele werkhervatting in spoor 1 en daarom hadden externe mogelijkheden bij de inspanningen moeten worden betrokken, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
-
Eiseres voert aan dat zij heeft gehandeld naar de adviezen van de bedrijfsarts en dat de mogelijkheden die er waren maximaal en optimaal zijn benut. Er is geen sprake van gemiste kansen of andere omissies in de re-integratie van de werkneemster. Eiseres stelt dat uit de adviezen van de bedrijfsarts blijkt dat na een periode van geen benutbare mogelijkheden er in februari 2023 mogelijkheden voor re-integratie van de werkneemster ontstonden. Op advies van de bedrijfsarts is de werkneemster eerst 2 uur per week vanuit huis aangepast werk gaan verrichten, later is dat uitgebreid naar 3 x 3,5 uur. Vervolgens heeft de bedrijfsarts in zijn advies van 21 juni 2023 aangegeven de re-integratie in eigen aangepast werk verder op te bouwen. Daar is gevolg aan gegeven. De werkneemster is toen 3 x 3,5 uur per week in eigen aangepast werk gaan werken en een verdere opbouw van thuiswerk naar kantoor lag op de weg na nieuwe behandelingen. Hieruit volgt volgens eiseres dat de werkneemster heeft gere-integreerd in een werkhervatting die aansluit bij haar resterende functionerende mogelijkheden. Dat de re-integratie in eigen aangepast werk een duurzaam en structureel karakter heeft volgt uit de eindevaluatie, waarin duidelijk staat vermeld dat er voor gekozen is om spoor 1 eerst in uren en taken op te bouwen. Het doel is om in het vierde kwartaal van 2023 en het eerste kwartaal van 2024 verder de re-integratie op te bouwen in het eigen werk. Al met al zijn volgens eiseres de mogelijkheden van de werkneemster optimaal benut. Zij werkt conform de beschreven belastbaarheid van de bedrijfsarts. Een arbeidskundig onderzoek naar de inzet in spoor 2 maakt niet dat de kansen voor de werkneemster groter worden. De restverdiencapaciteit van de werkneemster wordt volgens eiseres immers al maximaal benut.
4.1. Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA legt het Uwv een loonsanctie op als blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Deze beoordeling is gebaseerd op in ieder geval een arbeidskundig onderzoek. Als sprake is van medische vragen of onduidelijkheden vindt ook een onderzoek door een verzekeringsarts plaats.
4.2. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.3. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het UWV aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
4.4. In de Beleidsregels is het toetsingskader voor het Uwv opgenomen. Het Uwv zal eerst moeten beoordelen of er sprake is van een bevredigend resultaat. Is er geen bevredigend resultaat dan zal het Uwv moeten beoordelen of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Is hiervan geen sprake en de werkgever heeft geen deugdelijke grond daarvoor, dan zal het Uwv een loonsanctie opleggen.
4.5. Ingevolge de Beleidsregels is er sprake van een bevredigend resultaat wanneer gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting die min of meer aansluit bij de belastbaarheid van de werknemer. Die hervatting moet een structureel karakter hebben. De werkhervatting heeft een structureel karakter als aannemelijk is dat de werknemer na afloop van de loondoorbetalingsperiode in de arbeid die hij is gaan verrichten, kan blijven werken. Het is mogelijk dat ondanks daartoe ondernomen inspanningen een dergelijk resultaat niet haalbaar is. Bij de Uwv-beoordeling is in die situatie ook sprake van een bevredigend resultaat wanneer betrokkene tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van tenminste 65% van het loon vóór de ziekte. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat de hervatting een structureel karakter moet hebben.
Is er sprake van een bevredigend resultaat?
5.1. De werkneemster werkte op de datum van de primaire beoordeling in haar eigen, aangepaste, werk in een omvang van 10,5 uur. Met deze omvang was geen sprake van een loonwaarde van tenminste 65% van het loon van voor haar ziekte. Reeds hierom was er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bevredigend resultaat.
Zijn de re-integratie inspanningen voldoende?
5.2 De rechtbank overweegt dat ter zitting door eiseres is toegelicht dat de werkneemster het enige personeelslid was. Daarmee waren er dus geen andere functies in het bedrijf van eiseres beschikbaar waarin de werkneemster had kunnen re-integreren. Dit is weliswaar pas op de zitting bij de rechtbank naar voren gebracht, maar dat doet er niet aan af dat in het bedrijf van eiseres geen andere geschikt te maken functies waren. In de eigen functie heeft er opbouw plaatsgevonden van het aantal te werken uren en dagen, waarbij eiseres vanuit huis haar werkzaamheden kon verrichten. Daar is de bedrijfsarts altijd op de achtergrond bij betrokken geweest, zoals hij op zitting heeft toegelicht, en hij heeft hierover contact met de werkneemster onderhouden en gehouden. Als gevolg van een medische ingreep in maart 2023, waarbij complicaties waren bij het herstel, is vertraging opgelopen in de opbouw van het aantal werkzame uren. In juli 2023 is de re-integratie weer opgepakt en is de werkneemster voor 10,5 uur per week haar eigen werk gaan hervatten. Blijkens de eindevaluatie van 21 augustus 2023 was het doel om het eigen werk daarna verder uit te bouwen. Onder deze omstandigheden heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende inspanningen geleverd om de werkneemster te re-integreren in het eigen werk (spoor 1).
5.3. Wat betreft spoor 2 heeft de bedrijfsarts ter zitting toegelicht dat het medisch niet verantwoord was om de werkneemster naar een functie buiten het bedrijf van eiseres (spoor 2) te begeleiden. Er was bij de werkneemster sprake van een instabiele medische situatie en de bij haar ontstane co-morbiditeit maakte dat haar belastbaarheid verslechterde. Daarmee was er volgens de bedrijfsarts geen reële mogelijkheid om te starten met de re-integratie in spoor 2. De bedrijfsarts heeft ter zitting verklaard dat hij getracht heeft hierover contact op te nemen met de verzekeringsarts, maar dat hij geen reactie hierop heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bedrijfsarts van eiseres afdoende toegelicht dat de belastbaarheid van de werkneemster zodanig was dat het starten met de re-integratie in spoor 2 geen haalbare optie was. Dit staat ook als zodanig vermeld in de eindevaluatie van 21 augustus 2023. Indien verweerder van mening was dat de inzetbaarheid van de werkneemster in de re-integratie anders beoordeeld had moeten worden, had het op de weg van verweerder gelegen om de inzetbaarheid van de werkneemster te laten beoordelen door een verzekeringsarts. Nu dit niet is gebeurd, volgt de rechtbank de bedrijfsarts en daarmee dat het spoor 2-traject voor eiseres op medische gronden niet mogelijk was.
-
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte een loonsanctie aan eiseres opgelegd. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu de loonsanctie ten onrechte is opgelegd en daarom naar het oordeel van de rechtbank geen andere mogelijkheid overblijft dan het primaire besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd te herroepen, zal de rechtbank met het oog op finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen.
-
Omdat beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder is niet gebleken van kosten die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
-
bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen