ECLI:NL:RBDHA:2025:17328 - Rechtbank Den Haag - 1 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 24-3665 (echtscheiding) / FA RK 24-8566 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/666802 (echtscheiding) / C/09/676453 (verdeling)
Datum beschikking: 1 september 2025
Scheiding
Beschikking op het op 15 mei 2024 ingekomen verzoek van:
[de vrouw] ,
de vrouw, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. C.J. Avis-Knuit te Hoofddorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man] ,
de man, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. C. Elsinga te Leiden.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
De kinderen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken.
Op 7 juli 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de man met zijn advocaat. Van de zijde van de vrouw en de man zijn pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
Na de zitting heeft de rechtbank het volgende stuk ontvangen:
- het bericht van 8 juli 2025, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Feiten
-
Partijen zijn gehuwd op [dag] 2008 te [plaats] .
-
Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 te [geboorteplaats] .
-
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
-
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
-
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 2 september 2024 is:
-
de vrouw ontvangt de kinderbijslag en het kindgebonden budget;
-
de man zal aan de vrouw, in de periode van 1 juli 2024 tot 1 januari 2025, voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van voornoemde kinderen van € 280,- per maand per kind betalen, in totaal € 840,- per maand, waarbij de man het totaalbedrag over de eerste vier maanden, te weten € 3.360,-, reeds in een keer voldaan heeft aan de vrouw;
-
de man zal aan de vrouw, met ingang van 1 januari 2025 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van voornoemde kinderen van € 170,- per maand per kind betalen, in totaal € 510,- per maand, totdat de definitieve kinderalimentatie (overeen te komen door partijen of door de rechter vast te stellen) ingaat. Indien de definitieve kinderalimentatie vervolgens hoger uitvalt dan de voorlopige kinderalimentatie zal de man het verschil met terugwerkende kracht voldoen aan de vrouw. Indien de definitieve kinderalimentatie lager uitvalt, ziet de man definitief af van verrekening van het door hem teveel betaalde aan kinderbijdrage;
-
de vrouw voldoet voorlopig de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen, met uitzondering van de kosten van het paardrijden van een van de kinderen, die kosten voldoet de man geheel en zonder enige verrekening van deze kosten achteraf;
-
met betrekking tot de incidentele grote uitgaven voor de kinderen, komen deze tot een bedrag van € 350,- voor rekening van de vrouw en boven een bedrag van € 350,- zal de man van het meerdere 60% voor zijn rekening nemen en de vrouw 40% voor haar rekening, waarbij er vooraf overleg is tussen de man en de vrouw over deze grote uitgaven;
vastgesteld dat voorlopig geen partneralimentatie zal worden voldaan.
Verzoek en verweer
De vrouw verzoekt nu de echtscheiding uit te spreken en:
kinderen), aandelen Nearst (geschatte waarde € 1.650,27);
- te bepalen dat aan de vrouw toekomt de reeds bij haar in bezit zijnde inboedelgoederen uit de boerderij van partijen alsmede de inboedelgoederen van de woning waarin de vrouw woonachtig is en de handelsnaam lndore Nature,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – onder referte ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding en het verzoek aangaande de zorgregeling – verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de man nu zelfstandig de echtscheiding uit te spreken en:
Beoordeling
Ouderschapsplan Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid de verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en het besprokene op de zitting voldoende gebleken dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Gelet hierop zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Echtscheiding De man en de vrouw stellen beiden dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Hoofdverblijfplaats kinderen Partijen verzoeken beiden de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem/haar te bepalen.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepalen. Daartoe acht zij doorslaggevend dat de kinderen sinds het vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning in juni 2023 op het adres van de vrouw staan ingeschreven en dat de vrouw tot op heden de meeste praktische zaken voor de kinderen regelt. Het gegeven dat de vrouw niet meer in aanmerking komt voor een kindgebonden budget omdat zij is gaan samenwonen met een nieuwe partner, terwijl de man daar wel voor in aanmerking zou komen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man te bepalen.
Zorgregeling Partijen zijn het erover eens dat de zorgregeling zoals afgesproken in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure kan worden voortgezet. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Kinderalimentatie Nu de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw wordt bepaald, zal de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie berekenen. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen (inclusief incidentele grote uitgaven) moeten worden voldaan door de vrouw.
Ingangsdatum Partijen hebben in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure met elkaar afgesproken dat indien de definitieve kinderalimentatie hoger uitvalt dan de voorlopige kinderalimentatie de man het verschil met terugwerkende kracht zal voldoen aan de vrouw en dat indien de definitieve kinderalimentatie lager uitvalt, de man definitief afziet van verrekening van het door hem teveel betaalde aan kinderbijdrage. Gelet op voormelde afspraak, zal de rechtbank als ingangsdatum voor de definitieve kinderalimentatie de datum van deze beschikking aanhouden.
Behoefte van de kinderen Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de drie kinderen samen in 2024 € 1.620,- per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de totale behoefte € 1.725,- per maand.
De behoefte van de kinderen moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. Conform de aanbevelingen uit het rapport alimentatienormen 2025 moet de financiële draagkracht van de ouders in beginsel worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.310)], waarbij NBI staat voor netto besteedbaar inkomen.
Draagkracht van de man De man heeft een eigen akkerbouwbedrijf. Uit de overgelegde stukken volgt dat er in 2022 sprake was van een zeer minimale winst van € 4.427,- en dat er in 2023 een verlies van € 10.253,- is gemaakt. De verwachting is dat het verlies in 2024 ongeveer gelijk zal zijn aan het verlies in 2023. In de jaren vóór 2022 was er sprake van aanzienlijke winsten (€ 147.520,- in 2021, € 134.923,- in 2020 en € 186.751,- in 2019).
Naar de mening van de man heeft hij gelet op de ondernemingsresultaten van de afgelopen jaren geen draagkracht voor het betalen van kinderalimentatie.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man in het zicht van de echtscheiding forse investeringen heeft gedaan om zo het resultaat van de onderneming te drukken. Volgens de vrouw heeft de man ook neveninkomsten/zwarte inkomsten. De vrouw verzoekt uit te gaan van een winst van € 143.065,- per jaar.
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de overgelegde stukken kan de rechtbank niet vaststellen wat de man op dit moment daadwerkelijk te besteden heeft. Er lijkt in ieder geval mede sprake te zijn van zwarte inkomsten. De rechtbank heeft de man voorgehouden dat in het geval zijn bedrijf verliesgevend blijft, hij er ook voor zou kunnen kiezen om zijn bedrijf te verkopen en ander werk te gaan doen. Alles overziende acht de rechtbank het redelijk om voor de draagkracht van de man niet uit te gaan van een gemiddelde winst uit onderneming, maar van een verdiencapaciteit van € 5.000,- netto per maand. Naar het oordeel van de rechtbank kan de man in het kader van de berekening van de kinderalimentatie worden geacht dit bedrag te verdienen.
De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule (afgerond) € 1.533,- per maand, te weten 70% x [5.000 - (0,3 x 5.000 + 1.310)].
Draagkracht van de vrouw Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 24.178,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de overgelegde jaaropgave 2024.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en een kindgebonden budget van € 13.264,- per jaar, berekent de rechtbank het NBI van de vrouw op € 3.036,- per maand. In haar berekening is de rechtbank er bewust van uitgegaan dat de vrouw alleenstaand is en dus aanspraak kan maken op een kindgebonden budget voor een alleenstaande ouder.
De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule (afgerond) € 570,- per maand, te weten 70% x [3.036 - (0,3 x 3.036 + 1.310)]. Hoewel de vrouw samenwoont met een partner en haar woonlasten dus kan delen, heeft de rechtbank ervoor gekozen om niet af te wijken van het woonbudget van 0,3 x NBI.
Draagkrachtvergelijking Gelet op de gezamenlijke draagkracht van de ouders van (€ 1,533- + € 570,- =) € 2.103,- per maand, bedraagt het aandeel van de man in de kosten van de kinderen naar rato van zijn draagkracht (afgerond) (€ 1.533,- / € 2.103,- x € 1.725,- =) € 1.257,- per maand.
Zorgkorting Tussen partijen is niet in geschil dat een zorgkorting van 35% van de behoefte, te weten € 603,- per maand, moet worden toegepast.
Conclusie Na aftrek van de zorgkorting bedraagt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage € 654,- per maand, ofwel € 218,- per maand per kind. De rechtbank zal de kinderalimentatie vaststellen op voormeld bedrag.
Aanhechten berekeningen De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie Aangezien de vrouw in november 2024 is gaan samenwonen met een nieuwe partner, heeft zij haar verzoek tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen partneralimentatie op de zitting ingetrokken.
Verdeling eenvoudige gemeenschappen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden Partijen zijn met het oog op hun huwelijk op 2 juli 2008 bij een notaris huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Daarbij is elke gemeenschap van goederen uitgesloten. In de huwelijkse voorwaarden is geen periodiek verrekenbeding of finaal verrekenbeding bij echtscheiding opgenomen.
Verdeling eenvoudige gemeenschappen Partijen hebben de volgende gemeenschappelijke vermogensbestanddelen naar voren gebracht die moeten worden verdeeld:
-
de gezamenlijke bankrekening;
-
de inboedel;
-
de auto van het merk Volvo XC90.
Ad 1. De gezamenlijke bankrekening Partijen zijn het erover eens dat de gezamenlijke bankrekening zal worden toegedeeld aan de man zonder verrekening van het saldo met de vrouw. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad 2. De inboedel Partijen hebben de inboedel inmiddels verdeeld, zodat daarover geen beslissing meer nodig is.
Ad 3. De auto Partijen waren het erover eens dat de auto zou worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 8.000,-. De man stelt zich nu op het standpunt dat de auto op het moment dat deze door de vrouw aan hem werd overgedragen veel minder waard was en dat hij hoge reparatiekosten heeft moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van de man dat de auto uiteindelijk pas een tijd later aan hem is overgedragen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de waarde van de auto te verlagen met het bedrag dat de man aan reparatiekosten heeft voldaan of om de vrouw te laten bijdragen in de reparatiekosten. De auto zal dus worden toegedeeld aan de man onder de verplichting om daarvoor een bedrag van € 4.000,- aan de vrouw te betalen.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden Vordering vrouw in verband met inbreng privé-geld in keuken en bedrijfsauto man De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij een bedrag van € 20.000,- dat zij vóór het huwelijk van haar ouders geschonken heeft gekregen tijdens het huwelijk heeft geïnvesteerd in de keuken in de woonboerderij van de man en in de bedrijfsauto van de man. Zij meent op basis van de huwelijkse voorwaarden een vordering van € 20.000,- op de man te hebben.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat een echtgenoot een vergoedingsrecht heeft jegens de andere echtgenoot indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking. Nu de vrouw niet heeft aangetoond dat zij heeft meebetaald aan de keuken in de woonboerderij van de man en aan de bedrijfsauto van de man, komt de vrouw geen vergoedingsrecht jegens de man toe.
Vordering vrouw in verband met door haar ten huwelijk aangebrachte auto In de huwelijkse voorwaarden van partijen is opgenomen dat de vrouw ten huwelijk aanbrengt een auto van het merk Volvo S40. Deze auto heeft de vrouw niet meer. Voor zover de vrouw heeft bedoeld te stellen dat zij de restwaarde van de auto van het merk Volvo S40 heeft geïnvesteerd in de gezamenlijke auto van het merk Volvo XC90 en dat zij om die reden nog een vordering heeft op de man (naast de € 4.000,- die de man aan haar moet betalen in verband met de toedeling van de auto van het merk Volvo XC90 aan hem), gaat de rechtbank hieraan voorbij. De vrouw heeft immers niet onderbouwd wat de inruilwaarde was van de door haar ten huwelijk aangebrachte auto.
Vordering vrouw in verband met meewerken in het bedrijf van de man De vrouw heeft in de periode 2011 tot maart 2023 meegewerkt in het bedrijf van de man. Volgens de vrouw hadden partijen met elkaar afgesproken dat zij hiervoor jaarlijks een vergoeding van € 20.000,- zou ontvangen. Feitelijk heeft de vrouw dit bedrag nooit ontvangen. In 2015 is er door de notaris een concept akte aanvulling huwelijkse voorwaarden opgesteld met daarin een periodiek verrekenbeding. De aanvullende huwelijkse voorwaarden zijn nooit gepasseerd. De vrouw betoogt dat partijen zich hier tot voor kort beiden niet van bewust waren. Daar komt bij dat de accountant er in de stukken ook altijd van uit is gegaan dat er sprake was van een periodieke verrekenplicht. Naar de mening van de vrouw moet op basis van de redelijkheid en billijkheid worden aangenomen dat de vrouw recht heeft op een vergoeding van de man. De accountant heeft de vergoeding tot en met het jaar 2022 berekend op een bedrag van € 184.359,-.
De man betwist dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft.
De rechtbank overweegt als volgt. Huwelijkse voorwaarden moeten op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan. Dit betekent dat partijen geen aanvullende huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen en dat er dus geen sprake was van een periodieke verrekenplicht. Dat de accountant van partijen ten onrechte zou zijn uitgegaan van het bestaan van een periodiek verrekenbeding maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank ziet ook geen andere grondslag voor het bestaan van een vordering van de vrouw in verband met het meewerken in het bedrijf van de man. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat partijen een onderlinge afspraak hadden dat de vrouw jaarlijks een bedrag van € 20.000,- zou ontvangen van de man. De verwerking van het bedrag van € 20.000,- in de jaarcijfers en de belastingaangifte is daartoe onvoldoende. Dit betreft een bekende fiscale constructie en impliceert niet dat er een vorderingsrecht ontstaat van de een op de ander.
Vordering vrouw aangaande pompoengeld van de kinderen Naar de rechtbank begrijpt verzoekt de vrouw te bepalen dat de man een bedrag van € 3.000,- aan de kinderen van partijen moet betalen. Dit betreft het bedrag dat de kinderen hebben verdiend met het kweken van pompoenen. De opbrengst van de pompoenkweek werd bewaard in een kistje. Volgens de vrouw heeft de man het geld gebruikt voor contante betalingen aan personeel.
Op de zitting heeft de man aangevoerd dat er geen bewijs is dat er € 3.000,- in het kistje zat. De man stelt in totaal ongeveer € 1.000,- te hebben gebruikt voor het betalen van personeel.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft in zijn verweerschrift met zelfstandige verzoeken zelf aangegeven dat de opbrengst van de pompoenkweek € 3.000,- was. De vrouw heeft de echtelijke woning al in juni 2023 verlaten en het kistje is toen bij de man achtergebleven. Op de zitting heeft de man erkend dat hij het geld van de kinderen (deels) heeft gebruikt voor contante betalingen voor zijn bedrijf. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man een bedrag van € 3.000,- aan de kinderen van partijen moet betalen. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.
Vordering man in verband met financiering aandelen NearST op naam van de vrouw De man stelt zich op het standpunt dat hij een vergoedingsrecht heeft op de vrouw omdat hij de aandelen NearST op naam van de vrouw heeft gefinancierd. Het had op de weg van de man gelegen om een en ander aan te tonen. Nu hij dit heeft nagelaten, komt hem geen vergoedingsrecht toe.
Vorderingen over en weer in verband met betaling gezamenlijke kosten Partijen zijn feitelijk uit elkaar gegaan in de zomer van 2023, maar hebben pas een jaar later in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van de kinderen. Gebleken is dat beide partijen tot dat moment gezamenlijke kosten zijn blijven voldoen. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man een aantal specifieke kosten moet vergoeden (achterstand premie zorgverzekering, kosten [school 1] , kosten [school 2] , kosten schoolreis [school 2] , kosten orthodontist, niet-vergoede ziektekosten, incassokosten, kosten Belastingdienst, kosten reparatie auto). De man heeft er gemotiveerd op gewezen dat hij evenzeer gezamenlijke uitgaven heeft gedaan, uiteindelijk ook voor een hoger bedrag dan de vrouw. In dat licht bezien had het op de weg van de vrouw gelegen om een exacte berekening te maken en die te onderbouwen met bescheiden. Bij gebreke daarvan kan de rechtbank niet enkele specifieke vorderingen toewijzen. De vorderingen van de vrouw zullen dan ook worden afgewezen. In reactie op de verzoeken van de vrouw heeft de man verzocht te bepalen dat hij de door hem betaalde kosten mag verrekenen. Aan dit verzoek komt de rechtbank niet toe.
Proceskosten Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [dag] 2008 te [plaats] ;
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 te [geboorteplaats] , de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
bepaalt dat de kinderen de helft van de tijd bij de man zullen verblijven en de helft van de tijd bij de vrouw, met een wissel op woensdag en de weekenden om en om;
bepaalt dat de man met ingang van heden een kinderalimentatie van € 218,- per maand per kind aan de vrouw moet betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de gemeenschappelijke bankrekening wordt toegedeeld aan de man zonder verrekening van het saldo met de vrouw;
bepaalt dat de auto van het merk Volvo XC90 wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting om daarvoor een bedrag van € 4.000,- aan de vrouw te betalen;
bepaalt dat de man een bedrag van € 3.000,- aan de kinderen van partijen moet betalen;
verklaart deze beschikking – tot zover en met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. C.P.E. van de Fliert-Verburg als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 1 september 2025.