ECLI:NL:RBDHA:2025:17195 - Rechtbank Den Haag - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/690500 / JE RK 25-1485 Datum uitspraak: 10 september 2025
Beschikking van de kinderrechter Afwijzing verzoek wijziging verblijfplaats (ex artikel 1:265i BW)
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2016 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] , hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] , advocaat: mr. V. de Groo uit Rotterdam.
[de pleegmoeder] , hierna te noemen: de pleegmoeder, wonende in [woonplaats 2] , advocaat: mr. S.O. Zengin uit Den Haag.
1 Het verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verweerschrift van de pleegmoeder met bijlagen van 5 september 2025.
1.2. De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 10 september 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] , namens de gecertificeerde instelling.
1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft geen mening gegeven.
2 De feiten
2.1. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door [naam 2] . [naam 2] is overleden.
2.2. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de pleegmoeder.
2.4. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 november 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 2 december 2025.
2.5. Bij beschikking van 23 juli 2025 heeft het gerechtshof Den Haag de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 november 2024, voor zover aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen, bekrachtigd.
3 Het verzoek
3.1. De gecertificeerde instelling verzoekt toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast verzoekt de gecertificeerde instelling om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De gecertificeerde instelling motiveert het verzoek als volgt.
3.2. De gecertificeerde instelling maakt zich ernstige zorgen over de zoon van de pleegmoeder. In april 2025 heeft de gecertificeerde instelling het bericht ontvangen dat het niet goed met hem ging en dat hij werd opgenomen op een klinische afdeling voor een behandeling. Op 2 juni 2025 is er een Veilig Thuis-melding binnengekomen over een escalatie tussen de vriend van de pleegmoeder en haar zoon. De zoon van de pleegmoeder heeft een mes geprobeerd te pakken, waarna de politie betrokken is geraakt. [minderjarige 1] heeft de politie gezien. Op 25 juni 2025 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de gecertificeerde instelling, pleegzorg en de pleegmoeder, waarin de pleegmoeder heeft aangegeven dat haar zoon de drie daaropvolgende maanden niet thuis mag wonen. Tegelijkertijd heeft zij aangegeven dat zij hem binnen zou laten als hij voor de deur zou staan. Met toestemming van de pleegmoeder vinden er gesprekken plaats tussen de hulpverlening en de zoon van de pleegmoeder. Op grond van de bevindingen hiervan ziet de gecertificeerde instelling risico’s in het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder. Hoewel het gerechtshof Den Haag op 23 juli 2025 de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 november 2024 heeft bekrachtigd, en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder heeft verlengd, zijn de omstandigheden sindsdien gewijzigd. De zoon van de pleegmoeder wenst te wonen bij de pleegmoeder in plaats van in een begeleid wooncomplex. Dit maakt dat het risico bestaat op structurele onveiligheid bij de pleegmoeder thuis. Hoewel de pleegmoeder haar uiterste best doet om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beschermen, is zij onvoldoende weerbaar richting haar zoon en kan zij onvoldoende grenzen stellen. Zij bevindt zich in een loyaliteitsconflict, waarin zij zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als haar zoon niet wil teleurstellen. De veiligheidsafspraken die nu gemaakt zijn, zijn op de lange termijn niet haalbaar. De gecertificeerde instelling acht het niet mogelijk om extra hulpverlening in de thuissituatie bij de pleegmoeder in te zetten vanwege de beperkte maximale duur hiervan. Om het risico op nieuwe incidenten te voorkomen, doet de gecertificeerde instelling het verzoek. Ook heeft de gecertificeerde instelling zorgen over de spanningen tussen de moeder en de pleegmoeder. Dat de moeder geen toestemming heeft verleend voor contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de zoon van de pleegmoeder maakt de plaatsing zeer gecompliceerd. Hoewel de gecertificeerde instelling inziet dat een wisseling van verblijfplaats mogelijk traumatische gevolgen heeft voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , ziet zij geen andere mogelijkheid tot verbetering van de situatie. Daarom verzoekt zij om een wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar een gezinsgerichte voorziening. Omdat dit een andere categorie betreft, doet zij daarnaast een verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling zoekt nog naar een passende vervolgplek.
4 De standpunten
4.1. Door en namens de moeder is verzocht om aanhouding van het verzoek tot het einde van de ondertoezichtstelling, en een verwijzing naar de meervoudige kamer. Dan kan, indien de gecertificeerde instelling een verzoek gaat indienen tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, het verzoek samen met deze verzoeken worden behandeld. De standpunten van de partijen lopen zeer uiteen. De advocaat van de moeder verzoekt om de Raad voor de Kinderbescherming te laten aansluiten bij de volgende zitting, waarbij eventueel het verzoek tot een verkort raadsonderzoek wordt gedaan. De moeder heeft heel veel zorgen over de kinderen. Dat de gecertificeerde instelling het verzoek handhaaft, betekent dat zij de situatie bij de pleegmoeder kennelijk nog steeds onvoldoende veilig vindt. Pleegzorg deelt deze visie. Bovendien heeft de moeder meer zorgen op basis van andere Veilig Thuis-meldingen bij de pleegmoeder, zoals een vervuilde woning en blauwe plekken bij de kinderen. Deze zorgen maken dat de moeder geen vertrouwen meer heeft in de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder. De moeder vindt het heel moeilijk dat niet naar de mogelijkheid is gekeken dat de kinderen weer teruggaan naar de moeder.
4.2. Door en namens de pleegmoeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. Er is geen sprake van acute onveiligheid bij de moeder thuis. De volwassen zoon van de pleegmoeder woont bij een vriendin van de pleegmoeder, waar hij een veilig thuis heeft totdat hij begeleid zal gaan wonen. Een wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is niet in hun belang. De pleegmoeder zet alles op alles om de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te waarborgen. Bovendien start er hulpverlening binnen de thuissituatie van de pleegmoeder, waardoor er meer zicht komt op het gezin. Ook heeft het gerechtshof Den Haag pas geoordeeld dat het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder in hun belang is, en die beslissing moet gevolgd worden. In verband met de onzekerheid dat dit verzoek met zich meebrengt, wil de pleegmoeder niet dat het verzoek wordt aangehouden.
5 De beoordeling
5.1. De kinderrechter overweegt het volgende. Niet is gebleken dat sprake is van acute onveiligheid voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder. Na een incident tussen de volwassen zoon, die toen nog bij de pleegmoeder thuiswonende, en haar vriend, waarbij de politie betrokken is geweest, heeft de zoon tot half augustus van dit jaar gedurende tien weken een klinische behandeling gevolgd. Op dit moment neemt hij op basis van een tot juni 2026 afgegeven zorgmachtiging medicijnen in voor zijn problematiek. Sinds zijn opname woont hij niet meer bij de pleegmoeder, maar in haar netwerk en staat hij op de wachtlijst voor begeleid wonen. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven bezorgd te zijn over het feit dat de zoon van de pleegmoeder het liefst weer bij de pleegmoeder wil wonen en de pleegmoeder hieraan geen weerstand kan bieden, waarmee de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder niet meer gewaarborgd kan worden. De pleegmoeder heeft op de zitting toegelicht dat haar zoon, totdat hij begeleid kan gaan wonen, in het netwerk woont en niet meer thuis zal wonen. Gezien zijn leeftijd is hij ook niet meer afhankelijk van de zorg van de pleegmoeder. Daarnaast heeft zij verschillende maatregelen genomen om de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te waarborgen. Zo zijn er veiligheidsafspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat de zoon van de pleegmoeder niet bij de pleegmoeder thuis komt. Ook heeft de pleegmoeder de sloten van haar huis vervangen. De pleegmoeder heeft bovendien uitdrukkelijk aangegeven dat zij kiest voor de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Niet is gebleken dat de veiligheidsafspraken zijn geschonden. Evenmin is het de kinderrechter gebleken dat deze veiligheidsafspraken voor de pleegmoeder op de lange termijn niet haalbaar zijn. Het gerechtshof Den Haag heeft op 23 juli 2025 geoordeeld dat niet van een noodzaak is gebleken om de kinderen bij een ander dan de pleegmoeder te plaatsen. In tegenstelling tot de gecertificeerde instelling is de kinderrechter van oordeel dat de omstandigheden die aan deze beslissing ten grondslag lagen, niet zijn gewijzigd, de zoon woont niet meer thuis en niet is gebleken dat dit gaat veranderen. Sinds dat de zoon in het netwerk verblijft, zijn er geen incidenten meer geweest. Ook de Veilig Thuis-meldingen waaraan de moeder refereert, leveren naar het oordeel van de kinderrechter geen acute veiligheidsrisico’s voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op. Deze meldingen zijn van enkele jaren terug bevatten geen aanwijzingen dat de kinderen door de pleegmoeder werden geslagen. Ten slotte vindt de kinderrechter het positief dat zowel de pleegmoeder als de moeder op de zitting hebben uitgesproken dat zij graag weer goed contact met elkaar willen hebben en bereid zijn (via mediation) met elkaar in gesprek te gaan om hun onderlinge verstandhouding te verbeteren. De kinderrechter vraagt de gecertificeerde instelling om dit traject te monitoren.
5.2. Nu niet is gebleken dat sprake is van acute onveiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegmoeder, is het niet in hun belang om van verblijfplaats te wisselen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen inmiddels al zes jaar bij de pleegmoeder. Zij zijn gehecht aan de pleegmoeder en krijgen hier structuur en stabiliteit geboden. Gezien hun belaste verleden is het van groot belang dat zij deze stabiele opvoedsituatie behouden en dat het contact tussen de moeder en de kinderen van deze stabiele opvoedomgeving verder kan worden uitgebreid. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.
5.3. De kinderrechter wil aan de pleegmoeder meegeven dat zij de gemaakte veiligheidsafspraken naleeft; niet alleen voor de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar ook voor het vertrouwen van de moeder in het verblijf van de kinderen bij de pleegmoeder.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1. wijst het verzoek af.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: