ECLI:NL:RBDHA:2025:16912 - Tussentijdse beëindiging WSNP wegens verzwegen inkomsten uit heimelijke onderneming - 15 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank beëindigt een WSNP-traject tussentijds op grond van artikel 350 lid 3 sub f Fw. De schuldenaar had bij de toelating verzwegen dat hij een onderneming dreef en inkomsten genereerde, wat reden zou zijn geweest om het verzoek in eerste instantie af te wijzen.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team Insolventies
insolventienummer: C/09/25/1028
vonnis van 15 september 2025
in de schuldsaneringsregeling van:
[schuldenaar] , geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),wonende te [adres] , [postcode] te [woonplaats] .
Waar deze zaak over gaat De [schuldenaar] zit in de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De bewindvoerder heeft een verzoek tot tussentijdse beëindiging gedaan. De rechtbank beoordeelt nu of dat verzoek moet worden toegewezen. Als dat gebeurt wordt de WSNP zonder schone lei beëindigd voor de oorspronkelijke einddatum van die regeling. Dat betekent dat schuldeisers hun vorderingen weer op de [schuldenaar] kunnen verhalen.
De rechtbank zal het verzoek van de bewindvoerder toewijzen. Zij legt hierna uit waarom zij zo beslist.
1 1. Verloop van de procedure
1.1. De [schuldenaar] is op 19 juni 2025 toegelaten tot de WSNP, waarbij de ingangsdatum is bepaald op 20 februari 2025. Daarbij is mr. D. de Loor tot rechter-commissaris en D.H.H. Graven-Quasters te Voorburg tot bewindvoerder benoemd.
1.2. De looptijd van de regeling loopt af op 20 augustus 2026.
1.3. De bewindvoerder heeft op 14 juli 2025 een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling gedaan en daar het volgende aan ten grondslag gelegd: “Uw rechtbank wordt verzocht de regeling van de [schuldenaar] tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350, lid 3 sub f Faillissementswet. Het verzoek wordt hieronder nader toegelicht.
Schuldenaar dreef onder de naam [bedrijfsnaam] een onderneming die op papier wel is beëindigd maar waarvan de werkzaamheden feitelijk nog niet zijn gestaakt. De werkzaamheden bestaan uit boekhoudkundige werkzaamheden uit hoofde waarvan schuldenaar op de zakelijke rekening over de periode januari 2025 tot en met 21 juni alleen al grofweg voor € 17.951,94 aan betalingen van klanten heeft ontvangen. Het afschrift van de zakelijk rekening met daarop de gemarkeerde betalingen treft u bijgaand aan.
Schuldenaar gaf tijdens het huisbezoek in eerste instantie aan dat de onderneming slechts op papier bestond maar toen hem werd medegedeeld dat ik op de hoogte was van zowel de zakelijke als de privérekening bij KNAB en de mutaties die in ieder geval tot en met datum uitspraak Wsnp op de rekeningen hebben plaatsgevonden, gaf hij toe dat hij wel degelijk inkomen uit de onderneming genereert. Op de vraag of hij deze inkomsten aan de gemeente heeft doorgegeven antwoordde hij: “In principe niet.” Op de vraag of hij wist dat hij deze inkomsten aan de gemeente had dienen door te geven antwoordde hij: “In principe wel.”
De gemeente heeft aangegeven van de inkomsten uit onderneming niet op de hoogte te zijn maar heeft nog niet inhoudelijk gereageerd op andere vragen van mijn zijde. Het is in ieder geval zeer aannemelijk dat de gemeente een fiks bedrag van schuldenaar zal terugvorderen aangezien schuldenaar de onderneming drijft sinds 1 april 2023 en schuldenaar al sinds 2016 een uitkering van de gemeente ontvangt. Een terugvordering zal leiden tot een schuld die niet te goeder trouw is ontstaan.
De inkomsten uit onderneming zijn niet opgenomen in de berekening van het vrij te laten bedrag. Nog niet duidelijk is of de inkomsten (indien hoger dan de voor schuldenaar geldende Ppw-norm) leiden tot een ander vrij te laten bedrag en een afdracht aan de boedel. Daarvoor is het noodzakelijk over de administratie van 2025 te beschikken. Er is in ieder geval geen financiële ruimte om een eventuele achterstand in boedelafdrachten te voldoen.
Bij schuldenaar zijn de jaarstukken over 2023 en 2024 opgevraagd, evenals de aangiftes inkomstenbelasting. Over 2025 is de administratie opgevraagd. Schuldenaar heeft aangegeven de werkzaamheden in ieder geval te zullen staken.
Het willens en wetens niet vermelden van de inkomsten uit onderneming zal leiden tot en terugvordering van de gemeente waarvan niet kan worden geconcludeerd dat deze te goeder trouw is ontstaan. Ook leidt het ertoe dat het niet aannemelijk is dat schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, en dan met name de informatieplicht, naar behoren zal nakomen. Waren deze feiten en omstandigheden bekend geweest tijdens de toelatingszitting, dan zouden zij reden zijn geweest het Wsnp-verzoek af te wijzen. Dit geeft aanleiding de regeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub f Faillissementswet.”
1.4. De bewindvoerder heeft in aanloop naar de zitting de rechtbank op 29 augustus 2025 geïnformeerd over de laatste stand van zaken. Hieruit blijkt dat er geen contact meer is geweest met de [schuldenaar] . Wel heeft de klantbegeleider van de gemeente op 5 augustus 2025 telefonisch contact opgenomen met de bewindvoerder en aangegeven dat het contact met de [schuldenaar] tot aan de toelating tot de WSNP goed was, maar dat het haar ook niet lukt met de [schuldenaar] in contact te komen.
1.5. Het verzoek is op de zitting 8 september 2025 behandeld. Op die zitting verscheen de bewindvoerder. De [schuldenaar] is, ondanks correcte oproeping en zonder opgaaf van redenen, niet verschenen.
1.6. De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op vandaag.
2 De beoordeling
2.1. Van personen die zijn toegelaten tot de WSNP wordt verwacht dat zij zich maximaal inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Deze verplichtingen bestaan (samengevat) uit het verstrekken van voldoende informatie aan de bewindvoerder, de inspanning om fulltime betaald te werken of aantoonbaar te solliciteren naar betaald fulltime werk, het niet laten ontstaan van nieuwe schulden en het afdragen van een bepaald deel van het inkomen aan de boedel.
2.2 De rechtbank moet beoordelen of er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot toelating tot de WSNP reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen.
2.3 De [schuldenaar] is niet op de zitting verschenen terwijl hij wel op de juiste manier is opgeroepen. Hij heeft ook niet (van tevoren) uitgelegd wat hiervan de reden is. Dat betekent dat de [schuldenaar] ervoor heeft gekozen niet toe te lichten waarom hij hetgeen hem wordt tegengeworpen niet heeft gemeld op de toelatingszitting. De rechtbank stelt daarom op basis van de stukken en wat op de zitting met de bewindvoerder is besproken vast dat inderdaad sprake is bekend geworden feiten en omstandigheden die op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot toelating tot de WSNP reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen. De [schuldenaar] drijft sinds 1 april 2023 heimelijk een onderneming en heeft de daaruit gegenereerde inkomsten bewust buiten het zicht van de gemeente (in verband met zijn Participatiewet-uitkering) én de rechtbank geprobeerd te houden.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat deze verwijten zo ernstig zijn dat de regeling tussentijds moet worden beëindigd. De rechtbank zal het verzoek van de bewindvoerder daarom toewijzen.
2.5 De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder vaststellen.
3 De beslissing
De rechtbank:
-
beëindigt de schuldsaneringsregeling tussentijds;
-
stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 3.029,03 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting), voor zover de boedel toereikend is;
-
geeft opdracht aan de bewindvoerder om een eventueel resterend boedelsaldo -na voldoening van de vergoeding van de bewindvoerder en de kosten- te verdelen onder de schuldeisers.
Dit is de beslissing van mr. L. Mundt, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak? Tegen deze uitspraak kan degene die dat volgens de Faillissementswet mag gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.