ECLI:NL:RBDHA:2025:16682 - Rechtbank Den Haag - 8 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/43 zaak- /rekestnummer: C/09/687707 / KG RK 25/886
Beslissing van 8 september 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: verzoekster, advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe, advocaat te Voorburg,
strekkende tot de wraking van
mr. A.M. van der Vliet, rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 26 juni 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 3 juli 2025.
1.2. Op 25 augustus 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
- de rechter.
2 Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/643068 FA RK 23-1241 tussen verzoekster en [de man] (hierna: de man). In die zaak heeft op 26 juni 2025 de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.2. Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft ten eerste het idee dat de rechter vooringenomen is omdat zij niet meteen bij aanvang van de zitting is ingegaan op het bezwaar van verzoekster (tegen de te laat ingediende stukken van de man en het daarin opgenomen zelfstandig verzoek). Ten tweede heeft verzoekster aan de wraking ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de zitting ten onrechte ervan is uitgegaan dat het kind van verzoekster door de man is erkend. Tot slot heeft de advocaat van de man de rechter in een eerdere procedure als voorkeursrechter genoemd.
2.3. De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
3 De beoordeling
3.1. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2. De wrakingskamer merkt allereerst op dat ter zitting van de wrakingskamer is gebleken dat de wraking zich beperkt tot de eerste twee gronden zoals genoemd in rechtsoverweging 2.2. Ter zitting heeft (de advocaat van) verzoekster aangegeven dat de derde wrakingsgrond op een misverstand berust en dat deze grond niet meer aan de orde is.
3.3. De eerste wrakingsgrond - dat de rechter niet direct bij aanvang van de zitting is ingegaan op de bezwaren van verzoekster tegen het late moment van indienen van stukken voor de zitting door de man - slaagt naar het oordeel van de wrakingskamer niet. Het is aan de behandelend rechter om binnen de daarvoor bestaande wettelijke kaders het verloop van de zitting in te richten. De rechter heeft daarbij een grote mate van vrijheid. Dat de rechter niet meteen bij het begin van de zitting het bezwaar van verzoekster heeft geadresseerd, dan wel letterlijk of met zoveel woorden heeft laten blijken dat zij daarop terug zou komen, is onvoldoende voor het aannemen van een schijn van partijdigheid. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat de rechter inleidende opmerkingen heeft gemaakt over de ontvangen stukken, waarna er is gesproken over de door de man ingediende stukken aangaande de erkenning. De rechter heeft de verzoeken geïnventariseerd, waarna de advocaat van verzoekster haar bezwaar tegen de laat ingediende stukken heeft benoemd. Het debat over deze stukken werd op dat moment gevoerd. Uit de zittingsaantekeningen blijkt niet dat de rechter de stukken al had toegelaten en verder met de inhoud van de zaak was gegaan. De wrakingskamer ziet daarom niet in waarop de vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid zou kunnen worden gebaseerd.
3.4. Wat betreft de tweede wrakingsgrond volgt uit de zittingsaantekeningen en uit de schriftelijke reactie van de rechter, dat de rechter inderdaad op zitting heeft gezegd dat zij geen aanleiding had om te denken dat de erkenning van de minderjarige dochter door de man nog niet rond was. Daarbij heeft de rechter direct opgemerkt dat die erkenning in deze procedure niet van belang is omdat die procedure alleen nog gaat over de omgang. Verzoekster heeft ter zitting bij de wrakingskamer toegelicht dat het volgens haar voor de procedure wel van belang is of sprake is van een erkenning. Volgens verzoekster is geen sprake van een erkenning en is het stuk dat kort voor de zitting is overgelegd en waaruit de erkenning zou blijken valselijk opgemaakt. Door op zitting te zeggen dat de erkenning rond is, heeft de rechter volgens verzoekster vooringenomen gehandeld.
3.5. Zoals hiervoor al is overwogen heeft de rechter de vrijheid om de zitting in te richten zoals zij wil. Daarbij staat het de rechter vrij het debat te sturen en aan te geven waar het op die zitting wel en niet over zal gaan. Met haar opmerkingen over de erkenning heeft de rechter nog geen inhoudelijke beslissing genomen over het resterende geschil in de zaak, te weten de omgang. De rechter heeft daarentegen sturing gegeven aan het debat door kenbaar te maken dat de erkenning daarin geen rol speelt. De opmerking van de rechter dat de erkenning rond lijkt te zijn, moet tegen die achtergrond worden begrepen. De wrakingskamer overweegt in dat kader dat uit het dossier (met name de beslissing van de rechtbank van 24 oktober 2023) volgt dat ter zitting van 26 juni 2025 enkel nog een te nemen beslissing over de omgang aan de rechter voorlag. Over de erkenning had de rechtbank immers reeds beslist bij beschikking van 24 oktober 2023. De opmerking van de rechter dat de erkenning in deze procedure niet van belang is omdat het alleen nog gaat over de omgang, is daarom volgens de wrakingskamer in zoverre juist.
3.6. De wrakingskamer is overigens van oordeel dat zelfs indien de rechter bij het inrichten van het debat ter zitting wellicht iets zegt dat (juridisch) niet juist is, dat nog geen grond voor vooringenomenheid hoeft te zijn. Daarvan zou slechts sprake kunnen zijn indien de rechter een dermate juridisch onjuist dan wel onbegrijpelijk standpunt ingenomen dat daaruit vooringenomenheid blijkt. Daarvan is in ieder geval geen sprake.
3.7. Gelet op het voorgaande wordt het wrakingsverzoek afgewezen.
4 De beslissing
De wrakingskamer
4.1. wijst het verzoek tot wraking af;
4.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3. beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan: • de verzoekster p/a haar advocaat mr. A. Neermawatie Nandoe; • de wederpartij in de hoofdzaak; • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, S.M. Krans en D.E. Alink, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A Badermann en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.