Uitspraak inhoud

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 25/4362

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker.

Inleiding

  1. Verzoeker heeft op 10 mei 2025 via het digitale loket van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (nr. 202502727/1/A3). De Afdeling heeft dit verzoek doorgezonden naar de rechtbank, omdat de Afdeling niet bevoegd is om hiervan kennis te nemen. Het verzoek is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer SGR 25/4362, hetgeen op 10 juli 2025 aan verzoeker is meegedeeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om zonder zitting uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

2.1. Verzoeker heeft aangegeven dat hij niet in staat is om het griffierecht te betalen. Verzoeker heeft geen gegevens over zijn inkomen of vermogen overgelegd. Daarom is het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Het griffierecht is inmiddels voldaan.

Waar gaat deze zaak over?

2.2. Verzoeker heeft in zijn verzoek vermeld dat het is gericht tegen wat hij ziet als een besluit. Verzoeker heeft vermeld dat dit een klachtenprocedure bij de rechtbank betreft, waarbij hij door de president is doorverwezen naar naar de Ombudsman. Verzoeker stelt dat de door hem gewenste procedure op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering wordt tegengehouden door een president van het Gerechtshof. De Ombudsman heeft volgens verzoeker aangegeven dat hij nooit meer een klacht mag indienen tegen de politie of de rechtspraak. Het gesprek met de Ombudsman is opgenomen, aldus verzoeker.

Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

2.3. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zich kennelijk niet kan vinden in de gang van zaken met betrekking tot een klacht respectievelijk zijn beklag terzake een artikel 12-procedure. Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van deze wet echter niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. De voorzieningenrechter (de bestuursrechter) is dus onbevoegd om kennis te nemen van dit verzoek om een voorlopige voorziening. Dit volgt ook uit rechtspraak, waarin is ingegaan op de wetsgeschiedenis terzake artikel 1:6 van de Awb.[1]

2.4. Van een (schriftelijk) besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is niet gebleken. Daarnaast is niet gebleken van connexiteit met een bezwaar of beroep.

Conclusie

  1. Uit het vorenstaande volgt dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van het verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen. Hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd kan hier niet aan afdoen. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding. Gelet op artikel 2.5., zevende lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, zal het griffierecht worden terugbetaald.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om van het verzoek om een voorlopige voorziening kennis te nemen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025.

griffier voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2020, r.o. 3.


Voetnoten

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2020, r.o. 3.