Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16063 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1606312 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Jeugd- en Zorgrecht

Zaaknummer: C/09/687151 / JE RK 25-1094 Datum uitspraak: 12 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Gouda, hierna te noemen de gecertificeerde instelling ,

over

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats] .

De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vader], hierna te noemen de vader.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2025. De kinderrechter heeft de vader en moeder apart van elkaar gehoord op twee verschillende tijdstippen. De moeder is samen met haar partner als toehoorder gehoord. De vader is ook samen met zijn partner als toehoorder gehoord. Bij beide gesprekken was de heer [naam 1] aanwezig namens de gecertificeerde instelling.

1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2 De feiten

2.1. [minderjarige] is erkend door de vader.

2.2. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

2.3. [minderjarige] woont bij zijn moeder.

2.4. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 augustus 2024 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 16 augustus 2025.

3 Het verzoek

3.1. De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek – kort en zakelijk weergegeven – als volgt gemotiveerd. De afgelopen periode is gewerkt aan het inzetten van de noodzakelijke hulpverlening. De gecertificeerde instelling ziet daarin dat het de ouders nog niet altijd lukt om effectief samen te werken met de hulpverleners. Het contact en de omgang tussen [minderjarige] en de vader is net gestart. De moeder heeft hierbij zorgen naar voren gebracht over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] wanneer hij bij de vader is. De moeder is hierbij van mening dat de vader [minderjarige] belast met volwassenzaken. Er is daarnaast recent een incident geweest waarbij de vader onder invloed achter het stuur van de auto zou hebben gezeten. [minderjarige] was hier niet bij aanwezig. De gecertificeerde instelling ziet op dit moment geen zorgen over de fysieke veiligheid van [minderjarige] als hij bij de vader verblijft. Er is op dat punt sprake van een visieverschil tussen de moeder en de gecertificeerde instelling. De moeder ziet tevens geen aanleiding om een individueel traject te starten bij [instantie 1] wat de gecertificeerde instelling wel noodzakelijk acht. De gecertificeerde instelling vindt het van belang dat er hulpverlening komt voor [minderjarige] met betrekking tot de scheiding van de ouders en traumatherapie. Deze hulpverlening dient de komende periode nog opgestart te worden waarvoor een voortzetting van de ondertoezichtstelling van belang is.

4 De standpunten

4.1. Door de moeder is aangegeven dat zij zich grote zorgen maakt over de belasting van [minderjarige] met zaken die alleen de volwassenen aangaan op momenten dat hij bij de vader verblijft. De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] worden op dit moment begeleid door een begeleider die ook verder betrokken is bij [minderjarige] . De moeder ziet in de verslagen van deze omgangsmomenten haar zorgen terug. De moeder en de gecertificeerde instelling hebben een visieverschil met betrekking tot de opbouw van de omgang tussen [minderjarige] en de vader. De moeder is het niet eens met de visie van de gecertificeerde instelling waarin de oplossing van het probleem volgens de moeder nu te veel bij [minderjarige] neergelegd wordt, te weten dat [minderjarige] weerbaarder wordt. De moeder vindt het daarin van belang dat er bodemeisen en veiligheidsafspraken gemaakt worden waardoor er een gedegen plan ligt wat ook gecontroleerd kan worden door de gecertificeerde instelling. De moeder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.

4.2. De vader heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De vader herkent de zorgen van de moeder met betrekking tot de omgang niet. [minderjarige] lijkt veel op hem. Het is voor de vader van groot belang dat hij omgang heeft met [minderjarige] . Het is voor [minderjarige] lastig wanneer de spanning hoger is en de vader herkent dat bij zichzelf.

5 De beoordeling

5.1. De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan.[1] De kinderrechter legt hieronder uit waarom in duidelijke bewoordingen, omdat ter zitting is gebleken dat anders de strekking van de boodschap dreigt niet over te komen.

5.2. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt nog steeds ernstig bedreigd. Dat betekent dat het opgroeien tot een volwassene die goed in het leven staat en de uitdagingen daarvan aan kan op dit moment voor [minderjarige] niet optimaal gerealiseerd wordt. Na lezing van de voor deze zitting ingezonden stukken en na met beide ouders gesproken te hebben, is duidelijk dat beide ouders veel van [minderjarige] houden en allebei het beste voor hem willen, maar dat dit door hen niet wordt waargemaakt, waarin zij allebei een rol spelen, alhoewel zij zelf de verantwoordelijkheid geheel bij de andere ouder leggen en zelf geen aanpassingen lijken te willen doen in hun gedrag en reactie op elkaars handelen.

Maar [minderjarige] zit dus nog altijd vast tussen beide ouders, die zeer verschillend zijn in visies en persoonlijkheden. Voor een groot gedeelte liggen die verschillen vast en zal [minderjarige] de rest van hun leven daar mee moeten omgaan. Het idee van een training van [minderjarige] om hierin weerbaar te worden en zelf grenzen aan te kunnen geven is dan ook een goed idee.

[minderjarige] woont bij de moeder en wil zelf graag omgang met zijn vader hebben. Vader en zoon genieten van elkaars gezelschap en gezamenlijke hobby’s. Beide ouders zullen dus moeten inzien dat zij allebei [minderjarige] moeten gunnen om dit contact op een voor zijn leeftijd geschikte wijze te kunnen hebben.

Voor moeder betekent dit minder persoonlijke inmenging in de omgang met vader. [minderjarige] wordt ouder en zal -mede door een weerbaarheidstraining- zelf grenzen aangeven in de omgang met zijn vader, indien hij daar last van ondervindt.

Van vader mag gevraagd worden dat hij meer begrip op kan brengen voor het feit dat hij niet alles met [minderjarige] moet bespreken. Dat hij zelf in zijn jeugd en opvoeding met zijn eigen vader ook dingen heeft meegemaakt, wil nog niet zeggen dat het voor een kind als [minderjarige] in deze tijd dan ook maar moet kunnen of goed is.

[minderjarige] is door de gecreëerde situatie in ernstige problemen gekomen, onder meer op school en heeft daar nu professionele hulp voor nodig. Zo ver is het dus al gekomen. [minderjarige] ontvangt inmiddels hulp voor zijn emotieregulatie problemen. De begeleider van [instantie 2] , [naam 2] , is er voor [minderjarige] als neutraal persoon om te kunnen praten over zijn problemen.

Daarbij merkt de kinderrechter echter op dat als het reageren op elkaar en het gedrag van de ouders niet verandert, [minderjarige] mogelijk niet de beste kansen zal hebben in zijn verdere leven. [minderjarige] dient zich als kind te kunnen ontwikkelen zonder gedragsproblemen of schuldgevoelens voortkomend uit de problematiek en conflicten tussen de ouders. Volwassenen met emotie regulatie problematiek kunnen in hun leven met partner, werk en vriendschappen ernstige last en schade van te hebben. De kinderrechter vraagt de ouders dan ook hun eigen verantwoordelijkheid als ouder ernstig te nemen. De andere ouder kunnen zij niet veranderen, dat zal die andere ouder zelf moeten doen. Maar zij hebben wel de mogelijkheid om zelf op een andere manier met de problemen om te gaan, zodat de schade voor [minderjarige] niet verder oploopt en qua emotie regulatie problematiek hersteld kan worden. De ouders dienen hierin allebei open te staan voor de adviezen van professionals, zoals de jeugdbeschermer, en deze serieus te nemen.

5.3. De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening. De jeugdbeschermer heeft ter zitting toegelicht ook hulpverleningstrajecten voor de ouders noodzakelijk te achten.

De moeder heeft echter kenbaar gemaakt niet open te staan voor het traject vanuit [instantie 1] . Zij zal dit toch op zijn minst verder moeten onderzoeken en bij blijvende weerstand bij haar met een passend alternatief kunnen komen.

De vader heeft de afgelopen periode en ook op zitting laten zien het lastig te vinden de professionele adviezen ten aanzien van de gespreksonderwerpen met [minderjarige] op te volgen. De jeugdbeschermer heeft daarin toegelicht het van belang te vinden dat de vader daarvoor professionele hulp accepteert.

De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de komende periode mogelijkheden voor hulpverleningstrajecten voor beide ouders door de jeugdbeschermer met de ouders besproken wordt, waarbij het vooralsnog van belang is dat dit binnen een gedwongen kader plaatsvindt. Het ouderschap is niet vrijblijvend en brengt een zware verantwoordelijkheid voor beide ouders met zich mee, los van wat de andere ouder doet of zegt. Het belang van [minderjarige] dient voor hen altijd voorop te staan en dat betekent concreet dat [minderjarige] de voor hem belangrijke omgang met zijn vader kan behouden, zonder schade voor hem door de wijze waarop beide ouders op elkaar reageren en waar zij hem onnodig mee lastig vallen.

5.4. De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De kinderrechter verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.

5.5. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 16 augustus 2026;

6.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:

Artikel 1:260 BW.


Voetnoten

Artikel 1:260 BW.