ECLI:NL:RBDHA:2025:16042 - Rechtbank Den Haag - 27 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42551
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en
de minister van Asiel en Migratie,
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening dat verzoeker hangende zijn bezwaar tegen het besluit van de minister van 28 oktober 2024. Met dit besluit heeft de minister beslist dat verzoeker niet in aanmerking komt voor afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige.
1.1. Op 19 mei 2025 heeft de minister het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen deze beslissing op bezwaar op 23 mei 2025, in het beroep met het zaaknummer NL25.23467, beroep ingesteld.
1.2. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
-
Een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan het vereiste van formele connexiteit.
[2] Dit betekent dat een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen wordt gedaan hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Als een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat op het verzoek is beslist, heeft verzoeker de mogelijkheid om beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het al ingestelde verzoek wordt dan gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.[3] De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 19 mei 2025, waardoor is voldaan aan het connexiteitsvereiste. -
Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL25.23467, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
De voorzieningenrechter heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Dit vloeit voort uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
Dit staat in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.