Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15888 - Rechtbank Den Haag - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1588831 juli 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht

Uitspraak inhoud

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies

insolventienummers: C/09/24/121 R en C/09/24/122 R

vonnis van 31 juli 2025

in de schuldsaneringsregelingen van:

[naam 1], geboren op [geboortedag 1] 1966 te [geboorteplaats 1] , en [naam 2], geboren op [geboortedag 2] 1976 te [geboorteplaats 2] ( [geboorteland] ), beiden wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

Waar deze zaak over gaat De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zitten in de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De bewindvoerder heeft een verzoek tot tussentijdse beëindiging gedaan. De rechtbank beoordeelt nu of dat verzoek moet worden toegewezen. Als dat gebeurt wordt de WSNP zonder schone lei beëindigd voor de oorspronkelijke einddatum van die regeling. Dat betekent dat schuldeisers hun vorderingen weer op de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] kunnen verhalen.

De rechtbank zal het verzoek van de bewindvoerder toewijzen. Zij legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1 1. Verloop van de procedure

1.1. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zijn op 9 december 2024 toegelaten tot de WSNP, waarbij de ingangsdatum is bepaald op 9 november 2024. Daarbij zijn mr. L. Mundt tot rechter-commissaris en M.A.T. Noordzij (Noordzij Insolventies B.V.) te Pijnacker tot bewindvoerder benoemd.

1.2. De looptijd van de regelingen loopt af op 9 mei 2026.

1.3. De bewindvoerder heeft op 21 maart 2025 een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling gedaan.

1.4. De bewindvoerder heeft in aanloop naar de zitting de rechtbank bij brieven van 19 juni 2025 en 10 juli 2025 geïnformeerd over de laatste stand van zaken.

1.5. Het verzoek is op de zitting van 17 juli 2025 behandeld. Op die zitting verschenen:

  • de heer [naam 1] (telefonisch) en mevrouw [naam 2] ,
  • [naam 3] , budgetmaatje,- de bewindvoerder.

2 De beoordeling

2.1. De bewindvoerder verzoekt de Wsnp-regelingen van mevrouw [naam 2] en de heer [naam 1] tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 Fw. Daaraan legt de bewindvoerder – samengevat – het volgende ten grondslag:

  • mevrouw [naam 2] en de heer [naam 1] zijn de informatieplicht niet nagekomen. Zij zijn vanaf het begin van de Wsnp-regeling in gebreke met de nakoming van deze verplichting.
  •  Mevrouw [naam 2] is de sollicitatieplicht niet nagekomen. Zij werkt 25 uur per
    

week en dus niet fulltime (36 uur per week), terwijl haar geen ontheffing is verleend ten aanzien van de (aanvullende) sollicitatieplicht.

  •  De bewindvoerder is gebleken dat de heer [naam 1] op een drietal locaties
    

‘spullen’ heeft opgeslagen, namelijk in twee garageboxen bij Shurgard en een opslaglocatie van een veilingbedrijf. Volgens de bewindvoerder zijn er tijdens het buitengerechtelijke schuldhulpverleningstraject goederen ingekocht en verkocht.

  •  Mevrouw [naam 2] en de heer [naam 1] hebben van de belastingdienst een
    

vergoeding van € 7.128,- ontvangen, maar hebben deze vergoeding niet afgedragen aan de schuldhulpverlening.

  • Door de heer [naam 1] is geen correcte boekhouding gevoerd en de schuldenlijst is waarschijnlijk niet compleet.

2.2 De rechtbank moet beoordelen of het verwijt dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] wordt gemaakt voldoet gegrond is en als dat zo is, of dat dan ook moet leiden tot tussentijdse beëindiging van de regelingen.

2.3 Ten aanzien van de aangetroffen ‘spullen’ overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat er een aanzienlijke hoeveelheid spullen is aangetroffen. Ondanks dat het de bewindvoerder tot op heden niet is gelukt deze goederen te verkopen, kan er niet van worden uitgegaan dat deze zonder waarde zijn. De heer [naam 1] wil na de Wsnp-regeling met deze goederen een winkel beginnen en volgens hem hebben de goederen een inkoopwaarde van € 15.000,- en een verkoopwaarde van rond € 60.000,-. Niet is gebleken dat de eigendom van deze goederen tijdens het minnelijke schuldhulpverleningstraject en tijdens de Wsnp-zitting is gemeld. Dit maakt dat de waarde van deze goederen niet is meegenomen in het aanbod dat tijdens het minnelijk schuldregelingstraject aan de schuldeisers is gedaan en dat niet is voldaan aan de informatieplicht ten opzichte van de schuldhulpverlening en de rechtbank.

2.4 Met betrekking tot het bedrag € 7.128,- is ter zitting meegedeeld dat dit bedrag ziet op een teruggave inkomstenbelasting en rond oktober 2014 is ontvangen. Volgens de heer [naam 1] is hem door schuldhulpverlening meegedeeld dat hij dit bedrag niet mocht gebruiken om bepaalde schuldeisers te betalen, omdat alle schuldeisers gelijk moeten worden behandeld en dit bedrag dus gelijkmatig moest worden verdeeld. Vervolgens is dit bedrag opgemaakt aan privé uitgaven. De rechtbank maakt hieruit op dat tijdens het schuldregelingstraject het bedrag van € 7.128,- door mevrouw [naam 2] en de heer [naam 1] is opgemaakt, terwijl dit ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers had moeten worden gereserveerd.

2.5. De rechtbank is van oordeel dat indien de hiervoor vermelde gang van zaken met betrekking tot de goederenvoorraad en de het bedrag € 7.128,- ten tijde van het

indienen van het Wsnp-verzoek bekend zou zijn geweest, dit reden zou zijn geweest de Wsnp-verzoeken af te wijzen.

2.6. Daar komt nog bij dat mevrouw [naam 2] en de heer [naam 1] sinds het begin van de Wsnp niet aan de informatieplicht hebben voldaan.

2.7. Mevrouw [naam 2] heeft evenmin voldaan aan de (aanvullende) sollicitatieplicht. Zij heeft weliswaar gesteld dat zij de zorg heeft voor de heer [naam 1] en hun zoon, maar de rechter-commissaris heeft geen ontheffing van de sollicitatieplicht verleend, terwijl bovendien onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat mevrouw [naam 2] voor een dergelijk ontheffing in aanmerking komt.

2.8. Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat is gebleken van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het Wsnp-verzoek reeds bestonden en een reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 Fw. Bovendien zijn mevrouw [naam 2] en de heer [naam 1] de uit de Wsnp-regeling toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die uit de Wsnp voortvloeien.

2.9. De Wsnp-regelingen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zullen daarom zonder schone lei tussentijds worden beëindigd.

2.10. Nu er niet van kan worden uitgegaan dat de opgeslagen goederen zonder waarde zijn, houdt de rechtbank het er voor dat er baten beschikbaar (kunnen) zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te kunnen voldoen, zodat mevrouw [naam 2] en de heer [naam 1] van rechtswege in staat van faillissement komen te verkeren zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gedaan. Voor dat geval zal de rechtbank een rechter-commissaris en een curator benoemen.

2.11. De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder, M.A.T. Noordzij, bij latere beschikking vaststellen. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de faillissementen uitspreken met ingang van de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is geworden. Dat is, wanneer geen hoger beroep wordt ingesteld tegen dit vonnis, op 9 augustus 2025. De rechtbank zal, voor het geval de faillissementen intreden, ook alvast een rechter-commissaris en een curator benoemen.

3 De beslissing

De rechtbank:

  • beëindigt de schuldsaneringsregelingen tussentijds;

  • stelt de vergoeding van de bewindvoerder, M.A.T. Noordzij, bij latere beschikking vast;

voor het geval deze uitspraak kracht van gewijsde krijgt zullen de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] in staat van faillissement verkeren:

  • benoemt mr. L. Mundt tot rechter-commissaris en stelt mr. L.E. Burggraaff

(GMW Advocaten) te Den Haag aan tot curator;

  • draagt de curator op om de post van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] in te zien.

Dit is de beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met F.J. Knaap LL.B., griffier. Deze beslissing is uitgesproken op 31 juli 2025.

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak? Tegen deze uitspraak kan degene die dat volgens de Faillissementswet mag gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.