Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15097 - Rechtbank Den Haag - 29 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1509729 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 24-5905 (echtscheiding) en FA RK 24-8444 (verdeling)

Zaaknummer: C/09/671133 (echtscheiding) en C/09/676209 (verdeling)

Datum beschikking: 29 juli 2025

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 13 augustus 2024 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. J.S. Bijsterbosch in Maasdijk.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. D.E. Oud in Krommenie.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

Op [geboortedatum 2] 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat, de man bijgestaan door waarnemend advocaat mr. A. Vogelaar en [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Feiten

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:

  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man voert – onder referte van de echtscheiding en de hoofdverblijfplaats – verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vrouw voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Op de zitting heeft de vrouw haar verzoekt tot benoeming van een bijzondere curator over [minderjarige 1] ingetrokken.

Beoordeling

Echtscheiding Partijen hebben op de zitting verzocht om in deze tussenbeschikking reeds de echtscheiding uit te spreken.

Ontvankelijkheid Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).

Het is de rechtbank duidelijk geworden dat partijen het op een aantal punten niet eens zijn geworden. Hierdoor is het niet mogelijk voor hen om een ouderschapsplan in te dienen. De rechtbank zal daarom voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815, tweede lid, Rv en partijen ontvankelijk verklaren in hun verzoeken tot echtscheiding.

Inhoudelijke beoordeling De vrouw stelt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en verzoekt daarom de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man verzoekt ook om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Tussen partijen staat dus vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het over en weer gedane verzoek tot echtscheiding wordt daarom toegewezen.

Nevenvoorzieningen De rechtbank zal – zoals op de zitting is besproken – iedere beslissing over de overige verzoeken pro forma aanhouden tot 2 september 2025. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank partijen erop dat zij na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in registers van de burgerlijke stand, moeten handelen als ware dat de voorlopige voorzieningenbeschikking van 7 november 2024 nog van kracht is. Door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, vervallen, gelet op het bepaalde in de artikelen 821 en 826 Rv, echter de voorlopige voorzieningen. De rechtbank acht dat niet in het belang van [minderjarige 1] , mede met het oog op de kinderalimentatie. Om deze reden zal de rechtbank zekerheidshalve in het dictum opnemen dat de voorlopige kinderalimentatie – net als in de voorlopige voorzieningenprocedure – wordt vastgesteld op € 164,- per maand.

BeslissingDe rechtbank:


spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum] 2022 in [plaats 1] ;

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de [minderjarige 1] van € 164,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen; * verklaart de beschikking tot zover – met uitzondering van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;

houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de verzochte nevenvoorzieningen aan tot 2 september 2025.