Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14666 - Rechtbank Den Haag - 6 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:146666 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 24/9874

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr.drs. A.C.M. Brom),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop, verweerder (gemachtigde: mr. M. van Eck).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een adres in de Basisregistratie personen (Brp) te registreren als zijn briefadres.

1.1. Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 15 mei 2024 genomen. Met het bestreden besluit van 7 november 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is hij bij de afwijzing van het verzoek gebleven.

1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser heeft verweerder op 17 april 2024 verzocht om het adres ‘ [adres] , te [plaats 1] ’ in de Brp te registreren als zijn briefadres. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over een woonadres beschikt.[1] De reden hiervoor is dat eiser op het aangifteformulier heeft ingevuld dat hij de komende drie maanden zal verblijven op de camping ‘ [camping] ’ te [plaats 2] in de gemeente [gemeente] (hierna: de camping).

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek en betoogt in de kern dat hij ten tijde van het verzoek niet beschikte over een woonadres. Hoewel hij erkent bij het verzoek het adres van de camping op het aanvraagformulier te hebben ingevuld, was hij op dat moment slechts voornemens om daar (kortstondig) te gaan verblijven. Dit heeft hij ook expliciet aangegeven bij de op dat moment dienstdoende medewerkster van de gemeente. Bovendien had hij op dat moment nog geen huurcontract afgesloten om op de camping te wonen. Uiteindelijk heeft eiser niet op de camping verbleven omdat na de aanvraag bleek dat dit niet mogelijk was. Verweerder had dit kunnen weten als hij gedurende de aanvraagprocedure aan de op hem rustende onderzoeksplicht had voldaan en bij eiser had geïnformeerd wat zijn verblijfplaats op dat moment was. Dit geldt te meer nu algemeen bekend is dat het inschrijven van een camping als woonadres in beginsel niet is toegestaan.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Is er sprake van procesbelang?

4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang bij dit beroep heeft. Vast staat namelijk dat eiser sinds 30 mei 2024 beschikt over een vast woonadres en daarom op dit moment geen belang meer heeft bij het verkrijgen van een briefadres.

4.1. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de bestuursrechter een beroep alleen inhoudelijk hoeft te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.[2] Procesbelang kan bestaan als de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden.[3]

4.2. In zijn beroepschrift wijst eiser erop dat hij in de periode van 16 mei 2024 tot en met 29 mei 2024 geen beschikking heeft gehad over een briefadres en hierdoor schade bij hem is ontstaan. Door het ontbreken van een briefadres heeft hij toen geen geplande tolkwerkzaamheden kunnen verrichten. Op de zitting heeft hij daar nog aan toegevoegd dat hij gedurende die periode verschillende toeslagen is misgelopen. Daarnaast hebben ook zijn gezinsleden schade opgelopen door het afwijzende besluit. Zo heeft het aanvragen van een verblijfsvergunning voor de partner van eiser vertraging opgelopen, waardoor zij niet tijdig de vereiste gevolgstappen heeft kunnen doorlopen. Ook de aanvraag van de zoon van eiser om het Nederlanderschap liep door het ontbreken van een briefadres vertraging op.

4.3. De rechtbank overweegt allereerst dat, zoals verweerder terecht al heeft aangegeven in het verweerschrift aan de Adviescommissie bezwaarschriften, de gezinsleden een aparte beschikking hebben gekregen op hun verzoek om een briefadres. Als zij hierdoor schade hebben geleden, dan lag het dus op hun weg om tegen dát besluit op te komen. Of zij schade hebben geleden, heeft dus geen betekenis bij de beoordeling van de vraag of eiser nog procesbelang heeft bij dit beroep. Verder heeft eiser geen nadere stukken overlegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door het ontbreken van een briefadres gedurende de betreffende periode een baan als tolk is misgelopen. Deze enkele stelling vindt de rechtbank onvoldoende concreet om aan te nemen dat eiser hierdoor daadwerkelijk schade heeft geleden. De pas op zitting ingenomen stelling dat hij in de periode waarin hij niet over een briefadres beschikte verschillende toeslagen is misgelopen heeft eiser evenmin met concrete stukken onderbouwd. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij dit beroep.

5. Nu vaststaat dat eiser geen procesbelang heeft bij dit beroep, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de inhoudelijke vraag of verweerder op goede gronden het verzoek van eiser om de camping als briefadres in de Brp te registreren heeft afgewezen. De door eiser daartegen gerichte gronden blijven in deze uitspraak dus onbesproken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Op grond van artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen (Wet Brp).

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling (de Afdeling) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2074.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.


Voetnoten

Op grond van artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen (Wet Brp).

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling (de Afdeling) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2074.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.