ECLI:NL:RBDHA:2025:13934 - Rechtbank Den Haag - 28 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/39 zaak- /rekestnummer: C/09/687361 / KG RK 25-866
Beslissing van 28 juli 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: verzoeker, raadsman: mr. H. Weisfelt, advocaat te ’s-Gravenhage,
strekkende tot de wraking van
mr. C.M.A. de Koning, politierechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de politierechter.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2025, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de politierechter van 7 juli 2025.
1.2. Op 14 juli 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mr. H. Weisfelt;
- de politierechter.
2 Het wrakingsverzoek
2.1. Het verzoek strekt tot wraking van de politierechter in de strafzaak met het parketnummer 09/054593-24 tegen verzoeker als verdachte.
2.2. Aan verzoeker is tenlastegelegd dat hij een opsporingsambtenaar van de gemeente Den Haag mondeling heeft beledigd. Op 18 juni 2025 heeft de inhoudelijke behandeling van voornoemde strafzaak plaatsgevonden. Tijdens die zitting heeft de raadsman van verzoeker de politierechter gewraakt.
2.3 Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 juni 2025 het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd: De politierechter heeft verzoeker tijdens de zitting van 18 juni 2025 voorgehouden dat in het dossier wordt vermeld dat verzoeker “amina kaydum” heeft gezegd, vervolgens vastgesteld dat deze bewoordingen beledigende woorden zijn en dat verzoeker deze bewoordingen tegenover de opsporingsambtenaar heeft geuit. Hoewel deze bewoordingen niet in de tenlastelegging zijn opgenomen, heeft de politierechter hiermee wel laten blijken dat hij al de overtuiging heeft dat verzoeker beledigende woorden heeft geuit. Er is daarom sprake van vooringenomenheid bij de politierechter.
2.4. De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna, voor zover nodig, besproken.
3 De beoordeling
3.1. Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2. Uit het proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2025 blijkt dat de politierechter, voor zover van belang, het volgende aan verzoeker heeft voorgehouden:
“U zegt mij dat het volgende niet op de tenlastelegging staat, maar dat u er wel door bent getriggerd. U las in het dossier dat ik zou hebben gezegd ‘amina kaydum’. U zegt mij dat u dit woord heeft opgezocht en dat het één van de meest beledigende woorden is die je kunt uiten in het Turks. Ik weet niet wat dat betekent. U zegt mij dat ik zeg dat ik niemand heb beledigd, terwijl ik ‘amina kaydum’ zou hebben gezegd, en dat ik nu zeg dat ik niet weet wat dat betekent. Ik weet niet wat het betekent, maar blijkbaar spreekt u Turks. U weet de context niet. U vraagt mij of iemand deze woorden op straat kan zeggen zonder ruzie te krijgen. Probeert u het maar. Ik weet niet waarom u ruzie zou krijgen. U zegt dat u weet dat het heel beledigend is. U weet het. Heel goed.”
3.3. De wrakingskamer stelt voorop dat het een rechter vrij staat om tijdens de inhoudelijke behandeling van een strafzaak feiten en omstandigheden die uit het strafdossier blijken, aan de orde te stellen en daarover kritische vragen te stellen, indien de rechter dit relevant acht voor de beoordeling van het tenlastegelegde. Uit het proces-verbaal blijkt dat de politierechter aan verzoeker heeft voorgehouden dat in het strafdossier is vermeld dat verzoeker zou hebben gezegd: “*amina kaydum”.*De politierechter heeft vervolgens met verzoeker gesproken over de betekenis van de woorden, waarbij de politierechter verzoeker heeft voorgehouden wat hij daarover heeft gevonden. Anders dan verzoeker stelt, heeft de politierechter niet geoordeeld of vastgesteld dat verzoeker deze woorden daadwerkelijk heeft geuit en heeft de politierechter evenmin geoordeeld dat verzoeker de opsporingsambtenaar heeft beledigd door deze woorden te gebruiken. Van het wekken van (de schijn van) vooringenomenheid ten opzichte van verzoeker is dan ook niet gebleken.
3.4. Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
4 De beslissing
De wrakingskamer
4.1. wijst het verzoek tot wraking af;
4.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3. beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan: • de verzoeker p/a zijn raadsman mr. H. Weisfelt; • de officier van justitie mr. N. Stolk; • de politierechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.F. Baaij, J.E. Bierling en D.E. Alink, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.