Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12553 - Rechtbank Den Haag - 1 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:125531 juli 2025

Uitspraak inhoud

uitspraak

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.18207 uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], V-nummer: [V-nummer], verzoekster (gemachtigde: mr. S. Fattah),

en

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij de beslissing van de minister op haar bezwaar tegen het besluit van de minister van 4 april 2025 in Nederland mag afwachten.

Overwegingen

7 mei 2025, moet betalen aan de rechtbank. In die brief staat ook dat als verzoekster het

griffierecht niet of niet op tijd betaald, de voorzieningenrechter het verzoek niet- ontvankelijk kan verklaren. De rechtbank heeft de brief als onbestelbaar retour ontvangen. Vervolgens heeft de griffier van de rechtbank, om te voldoen aan artikel 8:38 van de Awb, de brief op 1 mei 2025 nogmaals per gewone post verstuurd. De griffier heeft daarbij vermeld dat geen nieuwe termijn wordt gegeven voor het betalen van het griffierecht. Dat betekent dat 7 mei 2025 de laatste dag was om het griffierecht op tijd te betalen.

  1. De rechtbank heeft het bedrag op 15 mei 2025 ontvangen. De rechtbank heeft het bedrag dus niet op tijd ontvangen. Verzoekster heeft daar geen geldige reden voor gegeven.

  2. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk zal behandelen.

  3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

  4. Omdat verzoekster het griffierecht wel heeft betaald, maar te laat, zal dit aan haar worden terugbetaald.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet- ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.M. Mulder, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 01 juli 2025

Mr. I. Helmich M.M. Mulder Rechter Griffier Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.