Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:976 - Rechtbank Den Haag - 29 januari 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:97629 januari 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL23.24017

geboren op [geboortedatum], van Sierra Leoonse nationaliteit, V-nummer: [v-nummer] mede namens haar minderjarige kind: [naam], V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. M.G.Th. Omtzigt),

en

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiseres een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden, in afwachting van het beroep tegen beëindiging van de opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa).

De rechtbank heeft, nadat de gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat de rechtbank Gelderland zich in het beroep tegen de beëindiging van de opvang niet bevoegd heeft verklaard en partijen in de gelegenheid zijn gesteld om aan te geven of zij nader ter zitting willen worden gehoord, het onderzoek op 26 januari 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:

a. geen rechtmatig verblijf heeft;

b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.

1.1. Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Vw blijft toepassing van het eerste lid achterwege, dan wel wordt de toepassing beëindigd, zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor haar ook gelegenheid bestaat.

1.2. De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 bestaan uit:

a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;

b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.

1.3. In paragraaf A5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.

1.4. In paragraaf A5.5. van de Vc staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54 eerste lid, van de Vw – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf.

2. De staatssecretaris heeft eiseres verplicht om met ingang van 24 augustus 2023 te verblijven in de gemeente Gilze en Rijen, alwaar zij zich samen met haar minderjarige kind in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Gezinslocatie Gilze dient op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten.

3. Namens eiseres is in beroep het volgende naar voren gebracht. Eiseres stelt dat de vrijheidsbeperkende maatregel onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd nu door verweerder geen rekening is gehouden met haar zeer ernstige psychische klachten en de gevolgen van het opleggen van de maatregel op haar psychische toestand en de gezondheid van haar kind. Daarbij klemt te meer dat de staatssecretaris ambtshalve op de hoogte was, dan wel had moeten zijn dat er namens eiseres een bezwaar- en voorlopige voorzieningen procedure over de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000 liep en loopt op grond waarvan eiseres rechtmatig verblijf heeft in Nederland en recht heeft op opvang. Eiseres verzoekt de rechtbank om haar terug te plaatsen op de reguliere opvanglocatie in Grave waar zij onder behandeling stond voor haar specifieke psychische problematiek.

4. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres met het onderhavige beroep niet de door haar gewenste terugplaatsing naar de reguliere opvanglocatie in Grave kan bereiken. In het onderhavige beroep staat immers de vraag centraal of de vrijheidsbeperkende maatregel aan eiseres kon worden opgelegd. De beroepsgronden die zien op de gewenste terugplaatsing treffen dan ook geen doel nu deze gronden niet zien op de rechtmatigheid van de vrijheidsbeperkende maatregel.

4.1. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer geniet in Nederland en dat zij hierdoor ook niet langer recht heeft op opvang en voorzieningen vanuit het COa. Deze rechten zijn immers van rechtswege beëindigd. Ook heeft de staatssecretaris terecht vastgesteld dat eiseres niet binnen de aan haar gegunde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres over een andere vaste woon- of verblijfplaats beschikt of dat zij voldoende middelen van bestaan heeft. Hierdoor geldt dat de enige manier om aan eiseres nog een vorm van opvang te bieden, opvang in de VBL is. Hieraan is gekoppeld dat aan eiseres ook een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd.

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperkende maatregel aan eiseres wordt opgelegd. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres niet heeft weersproken dat het belang van de openbare orde het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel vordert. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanleiding voor het oordeel dat de plaatsing in de VBL geen geschikt middel is voor eiseres. Niet is gebleken dat de medische omstandigheden van eiseres maken dat zij niet in de VBL kan verblijven of dat de medische voorzieningen in de VBL voor eiseres ontoereikend zouden zijn. Dat zij goede ervaringen heeft met de medische behandeling op de reguliere opvanglocatie in Grave maakt dit niet anders. De rechtbank benadrukt dat de plaatsing in de VBL dient om erop te kunnen toezien dat eiseres daadwerkelijk werkt aan haar vertrek, maar ook dat hiermee in ieder geval opvang bestaat.

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.