ECLI:NL:RBDHA:2024:958 - Rechtbank Den Haag - 25 januari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1015
(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 10 januari 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er een grondslag voor de maatregel van bewaring?
4. Eiser voert aan dat hij niet in bewaring kon worden gesteld, omdat hij rechtmatig verblijf geniet als gevolg van het beroep en de voorlopige voorziening die hij heeft ingediend tegen het overdrachtsbesluit van 16 december 2023. Op beide rechtsmiddelen is nog niet beslist.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?11. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
ECLI:NL:RVS:2010:BO0985.
Zie bijvoorbeeld ABRvS 15 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL4570 en ABRvS 24 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:213.
ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180
In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
ABRvS d.d. 1 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY5964.
ECLI:NL:RVS:2018:2162.
ECLI:NL:RVS:2022:727.
ABRvS 7 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:892.
Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.