Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:8909 - Rechtbank Den Haag - 6 juni 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:89096 juni 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 24/3027

geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer 1] (gemachtigde: mr. H.A. Limonard),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerders, (gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach)

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de brief van het COa van 27 februari 2024, waarin is vermeld dat zijn onderdak in de Vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel wordt beëindigd op 5 maart 2024 en dat hij op die datum de COA-locatie dient te verlaten. Daarbij is ook vermeld dat dit ook geldt voor zijn familieleden, te weten zijn echtgenote,[1] en zijn meerderjarige dochters[2]. Het beroep van eiser richt zich ook tegen de (mondelinge) aanzegging van 27 februari 2024 van de staatssecretaris om de VBL-locatie op 5 maart 2024 te verlaten.

Gronden beroep

2. Eiser vindt dat zowel het COa en DT&V begeleiding en onderdak bieden. Nu sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid valt niet in te zien waarom de verantwoordelijkheid voor plaatsing wel bij het COa ligt maar bij uithuisplaatsing niet. De brief van 27 februari 2024 van het COa is dan ook aan te merken als een besluit. Het is gericht op rechtsgevolg. Eiser stelt dat het in het verlengde van artikel 5 van de Wet COa, voor wat betreft het kunnen overslaan van bezwaar als rechtsmiddel, rechtstreeks beroep bij de rechtbank open dient te staan en dat de rechtbank daarom bevoegd is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat zij niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep van eiser. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van eisers beroepsgronden, tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft**.**

Beroep tegen de brief van het COa

4. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 27 februari 2024 van het COa geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en ook geen met een beschikking gelijk te stellen handeling. Niet in geschil is dat eiser en zijn gezin geen recht meer hebben op opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers. De opvang van eiser in de VBL is dan ook geen opvang in de zin van die Regeling, maar opvang voor uitgeprocedeerde vreemdelingen die meewerken aan vertrek. Die opvang valt onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Terugkeer en Vertrek. Het verlenen en beëindigen van het verblijf is dus geen bevoegdheid van het COa. Dat het COa de opvang feitelijk faciliteert leidt niet tot een andere conclusie. De brief van het COa dat de opvang wordt beëindigd is daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en evenmin een -rechtens relevante- met een beschikking gelijkgestelde handeling in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa.

Beroep tegen de mondelinge mededeling van DT&V

5. Wat betreft de mondelinge mededeling van DT&V van 27 februari 2024 om de VBL te verlaten is de rechtbank van oordeel dat deze mondelinge mededeling valt aan te merken als een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling van de staatssecretaris. Daartegen zal eerst bezwaar moet worden gemaakt. Daarom is de rechtbank onbevoegd om van het beroep kennis te nemen[4]. Nu eerst een bezwaarfase doorlopen moet worden, zal de rechtbank het beroepschrift van eiser op grond van artikel 6:15 van de Awb doorzenden naar de staatssecretaris ter verdere behandeling als bezwaarschrift, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Die mededeling is hierbij gedaan.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en daarover een uitspraak te doen. Aan al wat eiser verder heeft aangevoerd over de gezondheidstoestand van eiser en zijn gezin, komt de rechtbank dan ook niet meer toe. Verweerder hoeft geen proceskosten aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;

  • het beroepschrift, voor zover gericht tegen de mondelinge aanzegging van 27 februari 2024, zal de rechtbank doorzenden naar de staatssecretaris ter verdere afhandeling als bezwaarschrift.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aïssa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak. nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

[naam] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer 2] .

[naam] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer 3] en [naam] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer 4] .

ECLI:NL:RBDHA:2024:2800.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1555.


Voetnoten

[naam] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer 2] .

[naam] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer 3] en [naam] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [nummer 4] .

Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1555.