ECLI:NL:RBDHA:2024:869 - Rechtbank Den Haag - 21 januari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.31654 en NL23.31659
[eiser],
V-nummer: [nummer], eiser, [eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres, tezamen genoemd eisers, (gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 5 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1. Eisers hebben op 13 oktober 2023 de gronden van beroep ingediend.
1.2. De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken NL23.31655 en NL23.31660 (verzoeken om een voorlopige voorziening), op 15 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de heer M. Cheiboukh als tolk en de gemachtigde van verweerder.
1.3. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om partijen schriftelijk te kunnen laten reageren op het recente arrest van het Hof
1.4. De reactie van eisers is op 20 december 2023 door de rechtbank ontvangen. In het verweerschrift van 21 december 2023 heeft verweerder hierop gereageerd.
1.5. De rechtbank heeft daarna partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten. Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan
Zijn de bestreden besluiten op voorhand onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd?
5. Voor zover eisers aanvoeren dat de bestreden besluiten op voorhand onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, nu verweerder zich eerst op zitting – onder verwijzing naar het eerdergenoemde arrest van het Hof van 30 november 2023 – ten aanzien van de door eisers gestelde vrees voor indirect refoulement op een ander standpunt heeft gesteld, volgt de rechtbank dit niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat het arrest van het Hof dateert van na de besluiten van 5 oktober 2023, zodat verweerder dit arrest niet bij besluitvorming kon betrekken. Verder wijst de rechtbank op de korte tijd tussen de publicatie van het arrest en de zitting, waardoor het verweerder niet kan worden aangerekend dat hij zich eerst op zitting op het arrest van het Hof beroept. Voor het oordeel dat de besluiten daarom onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
Daar komt bij dat eisers zowel op zitting als daarna in de gelegenheid zijn gesteld om op het arrest van het Hof en het standpunt van verweerder te reageren. De rechtbank merkt in dit verband ook nog op dat de toetsing van de rechtbank een volledig onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden omvat en dat zij zich dus bij haar oordeel ook moet baseren op feiten en omstandigheden zoals deze na het bestreden besluit bekend zijn geworden
Hebben eisers bij overdracht aan Zweden te vrezen voor indirect refoulement?
De bestreden besluiten
6. In de bestreden besluiten heeft verweerder zich – voor zover relevant – op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat bij overdracht aan Zweden sprake zal zijn van indirect refoulement. In dit verband stelt verweerder dat eisers afkomstig zijn uit Homs. Dit gebied staat niet tussen de door Zweden aangegeven veilige gebieden in Syrië, zoals vermeld in het IB 2023/32
De beroepsgronden van eisers van 13 oktober 2023
7. Eisers voeren – kort samengevat – aan dat zij bij overdracht aan Zweden te vrezen hebben voor indirect refoulement door het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Zweden ten aanzien van asielzoekers met de Syrische nationaliteit. Eisers wijzen daarbij op het IB 2023/32, waarin staat dat Zweden een aantal regio’s in Syrië veilig vindt en dus een minder gunstig beleid voert dan Nederland. Hoewel eisers afkomstig zijn uit Homs, dat door Zweden niet als een veilig geachte regio is aangemerkt, blijkt uit de door hen overgelegde Zweedse beschikking wel degelijk dat ook hun asielaanvragen om die reden zijn afgewezen. Eisers stellen verder dat zij vanwege hun afwijzende beschikking na overdracht aan Zweden naar Syrië zullen worden uitgezet, waar zij een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM
De reactie van eisers van 20 december 2023
8. Eisers stellen dat het Hof in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de rechtbank van de verzoekende lidstaat niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of in de opvangvoorzieningen. Eisers menen dat dit oordeel niet ziet op hun situatie, aangezien zij niet vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest
In het geval de rechtbank dit niet volgt, voeren eisers aan dat het absolute refoulementverbod in artikel 4 van het Handvest zowel direct als indirect refoulement omvat. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof – waaronder het arrest Jawo
Het verweerschrift van 21 december 2023
9. Verweerder stelt zich in het verweerschrift – kort samengevat – op het standpunt dat het Hof in het arrest van 30 november 2023 heeft geoordeeld dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Zweden een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Zweden sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en/of de opvangvoorzieningen. Hiermee is volgens verweerder het toetsingskader zoals dat volgde uit de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022 komen te vervallen. Verweerder meent dat in de bestreden besluiten deugdelijk gemotiveerd is overwogen dat niet is gebleken van systeemfouten in de Zweedse asielprocedure dan wel opvangvoorzieningen. De stelling van eisers op zitting dat de wijze waarop de Zweedse autoriteiten invulling geven aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn
Het oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank stelt voorop dat het Hof zich in de hierboven genoemde uitspraak van 30 november 2023 heeft uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement (de gestelde vrees van een vreemdeling voor schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM ten gevolge van eventueel refoulement door de aangezocht lidstaat naar een derde land of het land van herkomst) in het kader van de Dublinprocedure
10.1. Verder overweegt de rechtbank dat uit het arrest van het Hof volgt dat een rechter van de verzoekende lidstaat bij de beoordeling van het overdrachtsbesluit (in beginsel) niet mag onderzoeken of er in de aangezochte lidstaat een risico op indirect refoulement bestaat
10.2. De rechtbank stelt vast dat het Hof hiermee een juridisch toetsingskader heeft vastgesteld dat afwijkt van het toetsingskader zoals dat volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 6 juli 2022. In deze uitspraken oordeelde de Afdeling namelijk dat een verschil in beschermingsbeleid (wat moet worden aangemerkt als een materiele voorwaarde voor internationale bescherming) onder bepaalde voorwaarden zo ernstig kan zijn dat sprake is van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het arrest Jawo haalt. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het ‘oude toetsingskader’ dat door de Afdeling is vastgesteld, en het daarop gebaseerde IB 2023/52, is komen te vervallen
10.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wijze waarop de Zweedse autoriteiten ten opzichte van Nederland invulling geven aan artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn – anders dan eisers stellen – op zichzelf niet worden aangemerkt als een systeemfout, omdat dit gaat over een (mogelijk) materieel verschil in de beoordeling van de behoefte aan internationale bescherming tussen Zweden en Nederland
10.4. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het stellen van (nieuwe) prejudiciële vragen aan het Hof, omdat het arrest van het Hof van 30 november 2023 naar het oordeel van de rechtbank duidelijk is en geen nader te beantwoorden vragen open laat. De rechtbank vindt hierbij ook nog van belang dat de door het Hof beantwoorde prejudiciële vragen over het toetsingskader van indirect refoulement (mede) zien op een overdracht aan Zweden
Conclusie en gevolgen
11. Verweerder heeft – gelet op wat hiervoor is overwogen – de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling genomen. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgen en de bestreden besluiten in stand blijven. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van mr. K.I. Legendal-Moesker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Hof van Justitie van de Europese Unie
ECLI:EU:C:2023:934
Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Zie artikel 83a van de Vw gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid, van de Vw
Informatiebericht 2023/32 ‘Handelswijze t.a.v. Syriërs met een Dublin indicatie in Zweden’ van 13 april 2023
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
ECLI:NL:RVS:2022:1682 en ECLI:NL:RVS:2022:1684
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Richtlijn 2008/115/EG
Arrest van het Hof van 19 maart 2019, in de zaak Jawo, ECLI:EU:C:2019:218
Richtlijn 2011/95/EU
Dit volgt uit de rechtsoverwegingen 129 en 140 tot en met 142 van het arrest van het Hof van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934
Zie rechtsoverweging 142
Zie rechtsoverweging 141
Zie rechtsoverweging 142
Zie rechtsoverweging 142
Zie rechtsoverweging 141
Dit volgt ook uit het recente IB 2023/84 van 15 december 2023
Zie de rechtsoverwegingen 140 tot en met 142 van het arrest van het Hof van 30 november 2023
Zie rechtsoverweging 42 van het arrest van het Hof van 30 november 2023
Zie de rechtsoverwegingen 132 tot en met 136 van het arrest van het Hof van 30 november 2023