Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:7401 - Rechtbank Den Haag - 9 mei 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:74019 mei 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.18501

V-nummer: [Nummer] (gemachtigde: mr. L.J. Meijering),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.

Eiser heeft hierop gereageerd.

De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 6 mei 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en Algerijnse nationaliteit te hebben.

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was.[2] Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.

4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 28 april 2024 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 5 mei 2024 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 6 mei 2024 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.

5. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM[3], omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit.[4] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten.[5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet inzijn belangen is geschaad.

6. Eiser voert aan dat hij ernstig ziek is. Eiser verwijst hierbij naar zijn medisch dossier. Volgens eiser is de dagelijkse medische zorg in het detentiecentrum niet hetzelfde als in vrijheid. Eiser heeft diverse keren om medische hulp gevraagd, maar hij heeft het niet gekregen, totdat hij moest worden afgevoerd naar het ziekenhuis in verband met een hartaanval. Eiser moet rust hebben om te herstellen en door de detentie krijgt hij die rust

niet en ervaart hij een grote hoeveelheid stress wat het herstel niet ten goede komt. Gelet daarop, maar ook gelet op het feit dat de kans dat eiser wordt uitgezet bij gebrek aan papieren niet groot is, dient aan het belang van eiser bij invrijheidstelling een groter gewicht te worden toegekend dan aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel.

7. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die leiden tot eisers detentieongeschiktheid. Eiser heeft in het detentiecentrum toegang tot medische zorg en er mag vanuit worden gegaan dat deze gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij. Voor zover eiser stelt dat hij geen toegang heeft gehad tot passende medische zorg overweegt de rechtbank dat dit niet is onderbouwd. Uit het medisch dossier blijkt juist dat toen eiser zich op 12 april 2024 niet goed voelde, een arts erbij is gehaald en gelijk maatregelen zijn genomen door de medische dienst. Ook is niet gebleken dat eiser heeft geklaagd bij (de medische dienst van) het detentiecentrum.

8. Er zijn geen feiten of omstandigheden die de bewaring onevenredig bezwarend maken en voor verweerder aanleiding hadden moeten geven om de bewaring op te heffen. Uit de voortgangsrapportage blijkt afdoende dat verweerder een voortdurende afweging heeft gemaakt of de bewaring kon voortduren. De rechtbank concludeert dat aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling.

9. De rechtbank ziet verder ambtshalve[6] geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, op dit moment niet langer rechtmatig kan worden geacht.

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Vreemdelingenwet 2000.

Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 18 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3949.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.

EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).

Artikel 96, tweede lid, van de Vw.

HvJEU 8 november 2023, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 18 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3949.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.

EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).

Artikel 96, tweede lid, van de Vw.

HvJEU 8 november 2023, ECLI:EU:C:2022:858.