ECLI:NL:RBDHA:2024:6470 - Rechtbank Den Haag - 22 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7314
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
CZ Zorgkantoor, het Zorgkantoor
(gemachtigde: J. Buur).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de bij het besluit van 9 november 2022 (bestreden besluit) gehandhaafde intrekking van haar persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) per 1 maart 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Zorgkantoor deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
1. Eiseres heeft een indicatie voor Wlz-zorg in de vorm van een zorgzwaartepakket 5 VV. Zij krijgt een pgb om deze zorg in te kopen.1.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [naam] , de zoon van eiseres (zoon), is de gewaarborgde hulp van eiseres. Hij verbleef in detentie van februari 2020 tot april 2022. Eiseres heeft op 9 maart 2022 aan het Zorgkantoor doorgegeven dat de zoon in detentie verblijft. Tijdens de detentie heeft een onbekende persoon declaraties ingediend. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Zorgkantoor meegedeeld dat over de periode van 1 maart 2022 tot de melding van eiseres, niet wordt teruggevorderd.1.2. Een manager van het Zorgkantoor (manager) heeft aan de zoon op het adres van eiseres bij brieven van 15 april 2021, 13 juli 2021, 29 september 2021, 21 januari 2022, 28 januari 2022 gevraagd om een huisbezoek af te spreken. Laatstelijk heeft de manager die vraag aan eiseres gestuurd bij brief van 9 februari 2022. Hierop heeft het Zorgkantoor geen reactie ontvangen.2. Het Zorgkantoor heeft in het primaire besluit van 8 maart 2022, gehandhaafd bij het bestreden besluit, het pgb ingetrokken omdat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen die horen bij haar pgb. In het bestreden besluit is de intrekking gebaseerd op artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b van de Regeling langdurige zorg (Rlz). Omdat de gewaarborgde hulp tijdens zijn verblijf in detentie de geleverde zorg niet kan controleren en de zorgverlener niet kan aansturen, kan hij zijn taak als gewaarborgde hulp niet uitvoeren. 3. Eiseres is het op de hierna te bespreken gronden niet met het Zorgkantoor eens. 4. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt. 4.1. Het pgb wordt verleend als naar het oordeel van het Zorgkantoor met het pgb op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Dat staat in artikel 3.3.3, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wlz.4.2. Voor iemand – zoals eiseres – met een zorgprofiel 5 VV is het hebben van een gewaarborgde hulp een voorwaarde om voor een pgb in aanmerking te komen. Dat valt af te leiden uit artikel 5.6, aanhef en onder b, van de Rlz.4.3. De gewaarborgde hulp is verantwoordelijk voor nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen. Dat staat in artikel 1.1 van de Rlz. De hulp moet gewaarborgd zijn, dat wil zeggen dat deze ervoor moet instaan dat de verplichtingen worden nagekomen. Op deze wijze is de nakoming van de verplichtingen toch geregeld, ook al is de rechthebbende op het pgb niet zelfstandig tot die nakoming in staat.
4.8. Anders dan eiseres verder heeft betoogd is geen sprake van intrekking van het pgb als reactie op het niet afspreken van een huisbezoek. De intrekking is gebaseerd op de afwezigheid van de gewaarborgde hulp vanwege detentie. Hierdoor kan de gewaarborgde hulp geen toezicht houden op de zorg en ook niet meewerken aan een huisbezoek. Ook deze grond slaagt niet.
4.9. Dat de kleindochter vanaf april 2022 zorg heeft verleend is voor beoordeling van de vraag of het Zorgkantoor in redelijkheid kon besluiten tot intrekking, niet relevant alleen al omdat die datum na de intrekkingsdatum van 1 maart 2022 ligt en buiten de omvang van het geding valt. Wat eiseres over deze zorgverlening heeft aangevoerd treft dan ook geen doel. Niet kan worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot intrekking heeft kunnen besluiten.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 november 2023; ECLI:NL:CRVB:2023:2195