ECLI:NL:RBDHA:2024:6287 - Rechtbank Den Haag - 24 april 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20575
[naam], eiser
V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’.
1.1. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 3 augustus 2022 (het primaire besluit) afgewezen. In het bestreden besluit van 27 juni 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. Eiser heeft verzocht de behandeling van het beroep aan te houden totdat op het hoger beroep in zijn procedure over een verblijfsvergunning voor medische behandeling is beslist. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
2. De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser verblijft sinds 2000 in Nederland en heeft sindsdien diverse verblijfsrechtelijke procedures doorlopen. Bij besluit van 25 januari 2022 heeft de staatssecretaris aan eiser uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw
4. Eiser heeft op 27 juni 2019 een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning regulier voor ‘medische behandeling’. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 10 februari 2022 afgewezen, omdat eiser volgens de staatssecretaris een gevaar vormt voor de openbare orde. Bij uitspraak van 20 juni 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser ongegrond verklaard.
5. Op 28 juni 2022 heeft eiser een aanvraag gedaan voor het wijzigen van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning regulier van ‘medische behandeling’ naar ‘voortgezet verblijf’ of ‘humanitair niet-tijdelijk’.
6. Bij het primaire besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen, omdat eiser nooit in het bezit is geweest van een geldige verblijfsvergunning voor medische behandeling.
7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
8. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De staatssecretaris wijst erop dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij direct voorafgaand aan de aanvraag tenminste drie jaar houder is geweest van een verblijfsvergunning ‘medische behandeling’. Evenmin voldoet eiser aan de voorwaarde dat hij direct nadat zijn uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw gedurende tenminste één jaar achterwege is gebleven tenminste twee jaar houder is geweest van een verblijfsvergunning ‘medische behandeling’.
Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
10. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
11. Eiser voert aan dat zijn medische situatie zich duurzaam verzet tegen uitzetting. Hij is het niet eens met de afwijzing van de verblijfsvergunning voor medische behandeling en heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank van 20 juni 2023. Eiser gaat er vanuit dat de Afdeling hem gelijk zal geven. Hij krijgt dan met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning voor medische behandeling en voldoet dan wel aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf. Eiser vindt verder dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij niet op grond van bijzondere omstandigheden de gevraagde verblijfsvergunning heeft verleend.
12. Op grond van artikel 3.51, eerste lid onder a van het Vb
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat eiser nu niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor niet-tijdelijke humanitaire gronden. Eiser is niet drie jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning voor medische behandeling en is evenmin na toepassing van artikel 64 van de Vw twee jaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning voor medische behandeling. De staatssecretaris heeft de aanvraag daarom terecht afgewezen. De staatssecretaris kon zich daarbij op het standpunt stellen dat de uitkomst van het hoger beroep een toekomstige, onzekere gebeurtenis is. Mocht eiser uiteindelijk alsnog een verblijfsvergunning voor medische behandeling krijgen, dan kan hij opnieuw een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning voor niet-tijdelijke humanitaire gronden.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voorts niet ten onrechte geen aanleiding gezien om vanwege bijzondere omstandigheden de verblijfsvergunning te verlenen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 20 juni 2023 reeds geoordeeld dat in de situatie van eiser geen sprake is van bijzondere omstandigheden
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Vreemdelingenwet 2000
Zaaknummer NL22.16913
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Vreemdelingenbesluit 2000
Zie overweging 7 en 8