ECLI:NL:RBDHA:2024:4418 - Rechtbank Den Haag - 27 februari 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4396 (beroep)
NL24.4397 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser] , eiser
V-nummer: [eiser] , (gemachtigde: mr. H. Martens),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1 Eiser heeft ook de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij zijn beroep in Nederland kan afwachten.
1.2 Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3 Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2. Aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser door verweerder.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en van Iraanse nationaliteit te zijn. Eiser heeft Iran in juli of augustus 2023 verlaten. Hij is met behulp van een reisagent via Turkije, Bulgarije, Italië en Duitsland naar Nederland gereisd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 30 augustus 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend door vingerafdrukken af te geven. Eiser heeft verklaard dat hij aan de grens van Turkije met Bulgarije is opgepakt en in Bulgarije 27 dagen in detentie heeft gezeten. Hij heeft gedwongen zijn vingerafdrukken afgegeven. Hij is vervolgens doorgereisd. In Duitsland is eiser in de trein aangehouden en heeft hij, zoals uit Eurodac blijkt, op 4 november 2023 zijn vingerafdrukken afgegeven. Eiser is niet lang daarna doorgereisd naar Nederland. Eiser is op Schiphol aangehouden toen hij met een Brits paspoort dat aan een ander toebehoort, probeerde naar Manchester in het Verenigd Koninkrijk te reizen.
4.1 De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening
Het oordeel van de rechtbank
Kan verweerder ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraken van 16 augustus 2023
5.1 De rechtbank stelt echter vast dat de Afdeling zich in deze uitspraken niet heeft uitgelaten over de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in de uitspraken van 26 april 2023
5.2 De rechtbank overweegt daartoe dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij 27 dagen in detentie heeft gezeten. Eiser is door de beveiliging geschopt en geslagen. De hygiënische omstandigheden waren erg slecht. Eiser heeft verklaard dat hij maar één keer in de vijf dagen at, om niet naar de wc te hoeven gaan. Verweerder heeft deze verklaringen van eiser niet betwist. Deze omstandigheden bieden op zichzelf al een aanknopingspunt dat sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest
5.3 Gezien al deze omstandigheden, informatie en verklaringen ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten om te vrezen dat de asielprocedure en -opvang in Bulgarije systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM
Had verweerder de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn ervaringen in Bulgarije geen aanleiding is gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen.
6.1 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding bestaat eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder dient in dat kader te beoordelen of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van bijzondere hardheid getuigt. De rechtbank vindt daarbij allereerst van belang dat eiser heeft verklaard dat hij door de Bulgaarse autoriteiten is mishandeld. Ook heeft hij gewezen op de slechte opvangvoorzieningen. Verweerder heeft dit geheel van omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij zijn beoordeling en daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden geen aanleiding wordt gezien de aanvraag van eiser toch in behandeling te nemen. De enkele stelling van verweerder dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding geven om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen, vindt de rechtbank een onvoldoende en niet op deze zaak toegespitste motivering. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
7.1 Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiser, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7.2. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroep- en verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 5 februari 2024;
-
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
-
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Verordening (EU) Nr. 604/2013.
Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134.
ECLI:NL:RBDHA:2023:6503.
ECLI:NL:RBOVE:2023:1830.
ECLI:NL:RBOVE:2023:3871.
Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019 in de zaak Jawo, ECLI:EU:C:2019:218.
ECLI:NL:RBDHA:2023:20675.
ECLI:NL:RVS:2024:448.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.