Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:3343 - Rechtbank Den Haag - 6 maart 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:33436 maart 2024Deze uitspraak is in 8 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.5988

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),

en

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1] opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 6 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1980 en de Ghanese nationaliteit te hebben.

Maatregel van bewaring

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden[2] staan in de maatregel vermeld dat eiser:

En als lichte gronden[3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:

3. Eiseres heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.

Lichter middel

4. Eiser voert aan dat verweerder vanwege zijn medische situatie had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft chronische nierschade en krijgt niet de nodige medische hulp in detentie. Om die reden moet eiser de mogelijkheid worden geboden om door een arts te worden bekeken om na te gaan of het wel mogelijk is om naar Ghana terug te keren.

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Niet is gebleken dat eiser vanwege zijn medische situatie detentieongeschikt is. Zoals verweerder terecht opmerkt in de maatregel en het verweerschrift heeft eiser in het detentiecentrum toegang tot de voor hem noodzakelijke medische zorg. De enkele niet onderbouwde stelling dat de medische dienst eiser niet kan of wil helpen, of dat de medische dienst anderszins eiser niet kan voorzien van medische zorg, wordt niet gevolgd en leidt niet tot een andere conclusie.

Ambtshalve toets [4]

6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.