Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:3087 - Rechtbank Den Haag - 7 maart 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:30877 maart 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL23.35255

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om aan hem een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor de functie van ‘[functie 1]’ bij [bedrijf] te verlenen.

1.1. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 23 mei 2023 onder verwijzing naar het negatieve advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 23 mei 2023 afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de geldende eisen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Met het bestreden besluit van 12 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris onder verwijzing naar het negatieve advies van het UWV van 28 september 2023 bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

1.2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.[1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht heeft mogen uitgaan van het negatieve advies van het Uwv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Heeft de staatssecretaris terecht uit mogen gaan van het negatieve advies van het Uwv?

4. Eiser is het niet eens met het negatieve advies van het UWV. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat de werkgever wel degelijk heeft aangetoond waarom betrokkene de beste kandidaat is voor de functie. Er is geworven, maar er zijn geen andere kandidaten naar voren gekomen die geschikt zijn om de vacature bij de werkgever te vervullen. Verder stelt eiser dat de vacaturemelding in orde is en dat er voldoende inspanningen zijn verricht als het gaat om de werving.

4.1 Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat een advies van het UWV een deskundigenadvies is.[2] De staatssecretaris heeft daarom terecht van het negatieve advies van het UWV uit mogen gaan en de aanvraag aldus op goede gronden afgewezen. Uit de adviezen van het UWV is gebleken dat er voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig is, dat referent de vacature niet binnen vijf weken voor de aanvraag bij het UWV heeft aangemeld en dat referent onvoldoende inspanningen heeft geleverd om prioriteitgenietend aanbod voor deze vacature te werven. Dit betekent dat eiser niet voldoet aan de geldende eisen van artikel 8 van de Wav. Eiser heeft in beroep niet met stukken onderbouwd dat zich het tegendeel voordoet of dat deze adviezen van het UWV anderszins onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De stellingen van eiser dat hij de beste kandidaat is voor de functie en dat eerder werknemers uiteindelijk niet geschikt bleken, leiden niet tot de conclusie dat er geen prioriteitgenietend aanbod is. Eiser heeft ook niet met stukken onderbouwd dat de vacaturemelding in orde was en dat er voldoende inspanningen zijn verricht als het gaat om de werving. In beroep heeft eiser stukken betreffende de afwijzing van de tweede aanvraag GVVA overgelegd. Deze stukken bevatten onder meer de melding van de vacature voor de functie van “[functie 2]”. Hierover heeft het UWV op 28 september 2023 geadviseerd, dat deze vacaturemelding niet bij het bezwaar kan worden betrokken omdat het een andere functie betreft dan de onderhavige functie en de melding van na de aanvraag is. De staatssecretaris heeft dat terecht overgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over verzet Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2659 en ABRvS 21 februari 2019. ECLI:NL:RVS:2019:575.


Voetnoten

Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.

Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2659 en ABRvS 21 februari 2019. ECLI:NL:RVS:2019:575.