Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:2206 - Rechtbank Den Haag - 15 februari 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:220615 februari 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.3730

V-nummer: [V-nr.] (gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),

en

(gemachtigde: E.C.J. Dorst).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 december 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw[1] opgelegd.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft op 18 januari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.

Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.

Eiser heeft hierop gereageerd.

De rechtbank heeft bepaald dat op grond van artikel 8:54 van de Awb[2] een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft vervolgens op 8 februari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit die uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 13 december 2023 rechtmatig was.[3] Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd.[4] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of vanaf 13 december 2023 het voortduren van de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan rechtmatig is.

4. Eiser voert aan dat hij in aanmerking komt voor schadevergoeding, omdat verweerder de maatregel van bewaring heeft opgeheven vanwege onvoldoende voortvarend handelen.

5. De rechtbank stelt met eiser vast dat verweerder de maatregel van bewaring heeft opgeheven, omdat hij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Dit blijkt ook uit het formulier M113. Verder volgt uit het voortgangsrapport dat eiser op 17 december 2023 is gehoord in het kader van zijn asielaanvraag, waarna verweerder op 22 december 2023 op zijn asielaanvraag heeft beslist. Hieruit volgt dat de grondslag van artikel 59b, eerste lid, onder b, Vw vanaf dat moment niet langer ten grondslag kan worden gelegd aan de vrijheidsontneming.[5]

6. Uit de voortgangsrapportage blijkt daarnaast niet dat er een handeling is verricht ter vaststelling van eisers identiteit of nationaliteit. De vrijheidsontneming kon dan ook geen grondslag vinden in artikel 59b, eerste lid, onder a, Vw.

7. Tot slot resteert de grondslag van artikel 59b, eerste lid, onder c, Vw. Gelet op artikel 59b, tweede lid, Vw en het van toepassing zijn van artikel 39 Vw vanwege de asielprocedure mag deze grondslag niet langer dan zes weken duren. Maar ook voor deze grondslag geldt dat binnen deze termijn voortvarend gehandeld dient te worden. Omdat verweerder niets heeft gedaan om aan de uitzetting van eiser te werken sinds de afwijzing van zijn asielaanvraag, kan van voortvarend handelen geen sprake zijn binnen het kader van deze grondslag. Daarom kon de vrijheidsontneming ook niet op deze grondslag voortduren.

8. Gelet op voorgaande is het beroep gegrond en eiser komt in aanmerking voor schadevergoeding. Onder verwijzing naar 5 komt de rechtbank tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig was vanaf 23 december 2023, de dag na de afwijzing van de asielaanvraag. De periode waarover eiser in aanmerking komt voor schadevergoeding is vanaf 23 december 2024 tot en met 18 januari 2024, dat wordt vastgesteld op 27 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.700,-.

9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep gegrond;  veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.700,- (tweeduizendzevenhonderd euro), te betalen door de griffie en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding; en  veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,- (achthonderdvijfenzeventig euro).

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Vreemdelingenwet 2000.

Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 december 2023 (NL23.38017).

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 5 februari 2024 (nr. 202307941/1/V3).

AbRS 4 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:230).


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 december 2023 (NL23.38017).

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 5 februari 2024 (nr. 202307941/1/V3).

AbRS 4 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:230).