ECLI:NL:RBDHA:2024:2062 - Rechtbank Den Haag - 31 januari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39567
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Beyik).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. Eiser heeft op 18 december 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. E. Berger als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit te laat is ingediend, en dat deze termijnoverschrijding aan eiser moet worden toegerekend. Het beroep is dus in beginsel niet-ontvankelijk.
De rechtbank moet in zo’n geval ambtshalve nog wel vaststellen of sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar.
Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen, aan de hand van de argumenten van eiser (de beroepsgronden). Achtergrond
3. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1994. Hij heeft zijn asielaanvraag in Nederland op 21 juli 2023 ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 21 juni 2023 in Bulgarije en op 11 juli 2023 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 6 september 2023 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
Standpunten
4. Eiser voert aan dat hij niet op tijd in beroep is gegaan omdat hij niet door zijn voormalig advocaat op de hoogte is gebracht van het negatieve besluit. Via het COA
5. Verweerder verzoekt tot een niet-ontvankelijkheidsverklaring van het beroep en stelt zich op het standpunt dat een fout van de gemachtigde aan eiser kan worden toegerekend.
Overwegingen rechtbank
6. Het bestreden besluit is op 10 november 2023 rechtsgeldig bekendgemaakt. De beroepstermijn in Dublinzaken bedraagt één week. Dat is bepaald in artikel 69, tweede lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), een wet in formele zin die geen ruimte laat om van deze termijn af te wijken. De beroepstermijn begon in deze zaak te lopen op 10 november 2023 en liep tot en met 17 november 2023. Eiser heeft op 18 december 2023, dus te laat, beroep ingesteld. Dat leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Dat wordt anders als de termijnoverschrijding niet aan eiser valt toe te rekenen (en dus verschoonbaar is). Dat volgt uit artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat sprake is van verschoonbaarheid doet zich niet snel voor.
7. De rechtbank is van oordeel dat de termijnoverschrijding in deze zaak niet verschoonbaar is. Ten eerste zijn de stellingen dat eiser ingelicht zou zijn door het COA en dat VWN contact zou hebben proberen te krijgen met de toenmalige gemachtigde, niet onderbouwd met stukken. Hierbij acht de rechtbank verder van belang dat volgens vaste rechtspraak een fout van de (toenmalige) gemachtigde voor rekening en risico van eiser komt. De uitspraak van 30 januari 2024
Moet niet-ontvankelijkverklaring vanwege de Bahaddar-exceptie achterwege blijven?
8. Volgens vaste jurisprudentie
Het is eerst en vooral aan de rechtbank om, in het licht van wat de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, het standpunt van de staatssecretaris daarover en wat algemeen bekend is over het land van herkomst, te beoordelen of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen. Ingevolge artikel 83a van de Vw vindt bij de rechtbank namelijk een volledig ex-nunc onderzoek plaats, wat betekent dat de rechtbank een zo actueel mogelijke beoordeling verricht van wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd. De rechtbank betrekt daarbij ook kenbaar de algehele situatie in het land van herkomst.
9. Eiser voert aan dat blijkens zijn verklaringen in het aanmeldgehoor hij in Bulgarije slachtoffer is geweest van een situatie van verregaande materiële deprivatie en vernedering, wat een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Hij heeft in een kamp gezeten zonder toilet, douche en voldoende eten, met ratten, insecten en muizen. In detentie kreeg hij in drie dagen tijd een halve boterham en een beschuitje. Eiser moest water drinken uit het toilet. In Bulgarije komen asielzoekers terecht in mensonterende omstandigheden. Hoewel de Afdeling op 16 augustus 2023 een uitspraak
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als uitgangspunt geldt dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden.
Overwegingen rechtbank
Mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
11. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat vermoeden is weerlegbaar en het is aan eiser om dat te doen.
12. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in haar uitspraken van 16 augustus 2023
13. De rechtbank stelt echter vast dat de Afdeling zich in deze uitspraken niet heeft uitgelaten over de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in de uitspraken van 26 april 2023
14. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij in een detentieruimte verbleef zonder ventilatie. Medegedetineerden waren ziek, er waren geen toiletten en de douches waren kapot. De weinige maaltijden die werden verstrekt waren slecht. Eiser heeft in drie dagen tijd een halve boterham gekregen en een beschuitje. Eiser moest water drinken uit de het toilet. Er lagen veel vuilniszakken en er waren insecten, ratten en muizen. Deze verklaringen heeft verweerder niet betwist. De rechtbank ziet geen reden het door eiser verklaarde niet aannemelijk te achten. Deze omstandigheden bieden op zichzelf al een aanknopingspunt dat sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest, waardoor de bewijslast omkeert en verweerder moet motiveren dat daar geen sprake van is. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser daarnaast gewezen op de slechte omstandigheden in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet in de verklaringen van eiser in samenhang met de AIDA-rapporten die in de hiervoor genoemde uitspraken van deze rechtbank zijn vermeld, voldoende aanknopingspunten om te vrezen dat er systeemfouten zijn in de opvang- en detentieomstandigheden in de zin van het arrest Jawo waardoor eiser na overdracht niet op een menswaardige wijze zal worden behandeld door de Bulgaarse autoriteiten. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat eiser bij terugkeer volgens de Europese richtlijnen zal worden behandeld en dat hij ondanks zijn ervaringen kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten, is dan onvoldoende motivering.
15. De rechtbank is van oordeel dat zij niet zonder nader feitelijk onderzoek door verweerder naar de asielprocedure en opvangsituatie van Dublinterugkeerders in Bulgarije kan beoordelen of sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in het arrest Bahaddar. Gelet hierop is, ex-nunc oordelend het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en als gevolg daarvan ook niet deugdelijk gemotiveerd. De verwijzingen (ter zitting) naar uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023
Conclusie en gevolgen
16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
17. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en er aan de zitting is deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 10 november 2023;
-
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664
Verordening (EU) nr. 604/2013
Centraal Orgaan opvang asielzoekers
VluchtelingenWerk Nederland
ECLI:NL:RBNNE:2023:163
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
ECLI:NL:CBB:2024:31
Zie bijvoorbeeld Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1944
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0086
Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664
ECLI:NL:RVS:2023:3133
NL22.23958 en NL22.22251
ECLI:NL:RBDHA:2023:6503
NL23.20061
Zie de uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134
Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak Jawo, ECLI:EU:C:2019:218
Zie het arrest Jawo, punten 83-85
ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134
ECLI:NL:RBDHA:2023:6503
ECLI:NL:RBOVE:2023:1830
ECLI:NL:RBOVE:2023:3871
ECLI:NL:RBDHA:2023:20675
ECLI:NL:RVS:2023:3133
ECLI:NL:RVS:2023:3434
ECLI:NL:RVS:2023:3424
ECLI:NL:RVS:2023:3646
ECLI:NL:RVS:2023:3796
ECLI:NL:RVS:2023:3806
ECLI:NL:RVS:2023:3966