Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:17514 - Rechtbank Den Haag - 27 oktober 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:1751427 oktober 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.40128

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 23 oktober 2024.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1999 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 september 2024[1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek. Dit betreft de periode van 4 september 2024 tot en met 23 oktober 2024.

4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 15 oktober 2024 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 22 oktober 2024 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 23 oktober 2024 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.

5. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM[2], omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit.[3] Aangezien deze termijn niet is overschreden ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten.[4] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.

6. Eiser voert aan dat bij de afweging van alle betrokken belangen het voorduren van de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.

7. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Eiser heeft niet nader onderbouwd welke belangen van eiser maken dat de maatregel van bewaring niet langer gerechtvaardigd is. In de door verweerder verstrekte gegevens ziet de rechtbank evenmin aanleiding om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.[5]

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is op 28 oktober 2024 gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

ECLI:NL:RBDHA:2024:14446 en de hersteluitspraak van 12 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14531.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.

Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).

Artikel 96, tweede lid, van de Vw.

Als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21 en - in aansluiting hierop - ook in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.


Voetnoten

ECLI:NL:RBDHA:2024:14446 en de hersteluitspraak van 12 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14531.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.

Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).

Artikel 96, tweede lid, van de Vw.

Als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21 en - in aansluiting hierop - ook in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.