Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2024:14941 - Rechtbank Den Haag - 22 september 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2024:1494122 september 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.26683

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. V. Senczuk),

en

**de minister van Asiel en Migratie,**voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de voorzieningenrechter over het verzoek om een voorlopige voorziening dat door verzoeker is ingediend.

1.1 Bij besluit van 3 juni 2024 (primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van verzoeker ingetrokken met terugwerkende kracht tot 14 juni 2019. Ook is een terugkeerbesluit gericht op onmiddellijk vertrek naar Marokko en een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar aan verzoeker opgelegd.

1.2 Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, teneinde uitzetting van eiser te voorkomen totdat op het bezwaar is beslist.

1.3 Bij schrijven van 6 september 2024 heeft verweerder aangegeven zich niet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening te verzetten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter doet in deze zaak op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

3. Nu verweerder zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat ziet op het niet uitzetten van verzoeker totdat er op het bezwaar is beslist, zal de voorzieningenrechter dit verzoek als kennelijk gegrond toewijzen.[1] Dit betekent dat verzoeker de beschikking op bezwaar in Nederland mag afwachten en dat verzoeker in ieder geval tot en met de datum van bekendmaking van die beschikking op bezwaar niet naar Marokko uitgezet mag worden.

4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,-, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag te betalen aan de gemachtigde van verzoeker.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:

Tegen deze uitspraak is géén hoger beroep of verzet mogelijk.

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.


Voetnoten

Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.