ECLI:NL:RBDHA:2024:14486 - Rechtbank Den Haag - 10 september 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30214
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [datum] 1993 en heeft de Chinese nationaliteit. Zij heeft op 4 februari 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiseres op 25 februari 2021 al in Spanje om internationale bescherming heeft verzocht. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening
3. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij overdracht aan Spanje zal eiseres worden geconfronteerd met de tekortkomingen in de Spaanse asielprocedure en zal een situatie ontstaan in strijd met artikel 4 van het Handvest
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Spanje in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Verweerder mag in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat het in haar geval anders is. Eiseres is daar niet in geslaagd.
6. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling van 24 juni 2024
Zorgvuldigheidsbeginsel
7. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Uit de wet- en regelgeving volgt niet dat een vreemdeling in de gelegenheid moet worden gesteld om voorafgaand aan het voornemen correcties en aanvullingen op het gehoorrapport uit te brengen. Uit artikel 3.109c, achtste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, gelezen in combinatie met paragraaf C1/2.6 van het Vreemdelingencirculaire 2000, volgt dat correcties en aanvullingen op het rapport aanmeldgehoor en de zienswijze op het voornemen gelijktijdig kunnen worden ingediend na het uitbrengen van het voornemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig die artikelen heeft gehandeld. Eiseres is met het niet bieden van de gelegenheid tot het indienen van correcties en aanvullingen voorafgaand aan het voornemen evenmin benadeeld. Verweerder heeft het besluit op de aanvraag immers pas genomen nadat de zienswijze en de correcties en aanvullingen op het gehoorrapport bekend waren en heeft daarmee dus rekening kunnen houden.
8. Verder heeft verweerder in het voornemen, zij het summier, de verklaringen van eiseres benoemd. Verweerder is daarmee aan de hand van de beschikbare informatie van eiseres in het voornemen voldoende ingegaan op alle gronden die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Dat daarbij mede gebruik is gemaakt van ‘standaardoverwegingen’ doet daar niet aan af.
Informatieplicht
9. Niet in geschil is dat eiseres tijdens het aanmeldgehoor deel B van de informatiebrochure heeft ontvangen. Uit het aanmeldgehoor blijkt daarnaast dat vervolgens de Dublinprocedure aan eiseres is uitgelegd en dat de gehoormedewerker eiseres op de inhoud van de folder heeft gewezen. Eiseres heeft hierbij aangegeven de inhoud hiervan te begrijpen, zodat verweerder zijn informatieplicht niet heeft geschonden.
Conclusie
10. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Verordening (EU) nr. 604/2013.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
ECLI:NL:RVS:2024:2548.
Artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
vgl. ECLI:NL:RVS:2024:2359.